Na jaren van gesudder op dit weblog heb ik een besluit genomen.
Zeekomkommer is tenslotte al een tijd lang een zaak uit het verleden.
En dat was goed, ik heb er enorm veel aan gehad dit weblog.
Maar nu kan ik weer een deurtje verder.
Ik ga de boel hier afsluiten.
Maar dat betekent niet dat ik voorgoed verdwijn.
Streker nog, ik heb een eigen zaak geopend:
Er zijn een paar loketten.
Om verhaaltjes te vertellen, om vragen te beantwoorden en om dingen aan de man te brengen.
Verder breng ik met enige regelmaat andere gezelligheidjes.
Zoals van mij verwacht mag worden.
Het is geen weblog en je kunt er niet reageren.
Hooguit per email.
Als je wilt weten wanneer er post is dan kun je kijken op de facebookpagina van Oma’s Postkantoortje.
Ik ben bezig met een hazenpad.
Op de sterfdag van Thomas wil ik met Mees naar het Noordereiland gaan. Ons oude huis, de straten waar Thomas speelde, plekken van betekenis. Op een aantal van die plekken wil ik een haas achterlaten.
Wat voor haas weet ik nog niet.
Maar een haas.
Zodat onze wandeling die dag een hazenpad vormt.
Soms heb je daar behoefte aan, van die fysieke tekens die bewijzen dat het allemaal echt is. En niet alleen in mijn hoofd bestaat.
De negatieve klank die hazenpad heeft ontgaat mij niet. Het zou bijna van toepassing kunnen zijn. Er zijn mensen die zelfmoord zien als een daad van vlucht. Iemand die er tussen uit knijpt zodra het moeilijk is. Iemand die het treinverkeer nodeloos ophoudt en anderen last bezorgt.
Een enkele keer hebben mensen dat ook tegen me gezegd, maar de meesten hebben dan toch nog net genoeg inlevingsvermogen om het niet in mijn gezicht te zeggen. Al raken ze mij daar niet echt mee.
Op de eerste dag na zijn dood al, heb ik besloten me niet te storen aan de botheid of het onvermogen van anderen.
Het was zaterdagochtend, het raam stond op een kier. Ik zat aan tafel, in het soort ontreddering dat je na zo’n klap kunt verwachten toen ik buiten een jongetje hoorde schreeuwen. Kennelijk naar een ander ventje dat een eindje verderop stond.
“Hebbie het al gehoord?
Thomas is van de Euromast gesprongen!”
Zo gaan de dingen. Wat voor de één een enorme mokerslag is, is voor de ander gewoon het nieuwtje van de dag.
Zelf denk ik dat zelfmoord een daad van opperste eenzaamheid is. Van iemand in nood die geen uitweg meer ziet. Iemand die zich niet geborgen weet in een netwerk dat hem zal opvangen.
Zo akelig en alleen.
Het beneemt je gewoon de adem.
Thomas had een klein gezinsverband.
Geen vader, geen broers of zussen.
Eigenlijk had hij alleen mij.
Tussen ons was wel een draad natuurlijk.
Maar het was kwetsbaar.
Eén draadje.
Wat is nou één draadje?
Ik wist wel dat we in gevaar waren.
En deed er alles aan om dat draadje in stand te houden.
Hoe moeilijk Thomas soms ook was.
Vijandig, onbenaderbaar.
Gek.
Op een bepaalde manier is dat gelukt.
Het draadje bleef tot het eind behouden.
Hij vertrouwde mij ook in zijn meest duistere tijden.
Maar het was te dun om hem te borgen.
Wel stevig genoeg om nog steeds te bestaan.
Over de dood heen.
(Het is nu zeven jaar geleden. Op dit weblog is terug te lezen wat er gebeurde en hoe een haas een metafoor werd voor mijn zoon Thomas.)
Een sterfdag is een vreemd ding.
Alsof iemand op die ene dag een beetje meer dood is dan op andere dagen.
Wat niet zo is.
In tegendeel.
De beeltenis van mijn zoon lost zich langzaam op.
Zijn stem sterft weg.
Gebaren.
Oogopslag.
Er is niets dat ik kan vasthouden.
Maar hij is wel onverminderd dood gebleven.
Elke dag opnieuw.
Onbeweeglijk.
Koud.
Bevroren.
Weg.
Vandaag ging ik naar de supermarkt waar ik door de politie gebeld werd.
Ik ging kijken hoe groot de afstand inmiddels was.
Van de paniek en de ellende van dat eerste moment tot nu.
Zes jaar na zijn fatale sprong van de Euromast.
Ik kocht hondenbrokken voor Mees.
En bloemen voor mij.
Ik liep de zelfde gang naar buiten.
Misschien ging ik kijken of ik het deel van mij kon vinden dat daar in die gang was achtergebleven.
Ik vond het niet.
Gisteren was ik op de Floriade voor mijn werk.
Ik was er nog nooit geweest en zou er voor mezelf ook niet snel naar toe gaan. Het is toch zoiets als een reclamefilmpje waarin je zelf mee mag spelen. (Tegen betaling ook nog.)
Toch was het wel aardig.
Er waren een paar mooie paviljoens.
Veel mooi groen.
Een fruitgaard waar je mocht plukken.
De presentatietechnieken waren erg aantrekkelijk. Want daar gingen wij van het OorlogsVerzetsMuseum Rotterdam naar kijken. Hoe je anno nu je informatie aan de man kunt brengen.
(Gesteld even dan dat je als museum aan paar miljoen op de bank hebt, maar daar ging het nu even niet over.)
Een moderne variant van de marktkoopman, die geen groenten verkocht maar kiemen met de smaak van groenten, maakte veel indruk op mij.
Gladde jongens, die ook echt wel met iets creatiefs komen, daar heb ik een soort ontzag voor.
Niet om het geld dat ze doorgaans maken.
Wel om de uiterst brutale flair waarmee ze dat doen.
Ik bewonder ze niet, ik bezie ze meer zoals ik bij het snorkelen een waterplant bekijk.
Een vreemd fenomeen.
Iets uit een wereld waar ik zelf niet zou kunnen overleven.
Daar stond hij in z’n korte broek met spruitjesdas en tropenhelm. Dag in dag uit hetzelfde praatje te verkopen. En altijd enthousiast.
Uit een bakje met kiemen gaf hij ons een friemeltje van een of ander. Hij vroeg ons de ogen te sluiten en het friemeltje in onze mond te steken.
We waren nu in een herfstig bos beland.
Het rook naar natte grond en paddestoelen.
We ademden diep de heerlijke herfstige geur in.
We bukten ons om een nootje te pakken van de schil te ontdoen en in onze mond te steken.
En verdomd. Daar stonden we tegen elkaar verbaasd te knikken. Verdomd, het smaakte echt herfstig.
We waren allemaal enthousiast en allemaal gretig naar de volgende smaakbeleving.
Dat bedoel ik.
Dat zo’n slungel je daar staat te bespelen als een rattenvanger van Hamelen.
En hij weet het.
De gladjanus.
Natuurlijk, de ontwikkeling van zoiets dat kost wat.
Die kiemen smaken niet vanzelf naar beukenootjes natuurlijk.
Daar is heel wat aan gemanipuleerd.
Maar de productiekosten liggen laag.
Hoeveel van die kleine bakjes kiemen kan je wel niet kweken in een gemiddelde kas?
En voor hoeveel geld kan je ze niet slijten aan verwende westerlingen die gevoelig zijn voor trendy dingen en termen als smaakbeleving?
Later toen we ergens koffie zaten te drinken zagen we hem buiten lopen in zijn overhemd en korte broek.
Huiverend.
Alleen.
Een sigaret rokend.
Niet iemand van wie je voor 8,50 een doosje sterrekers koopt.
Een experiment.
Nodig:
1 verlepte koolrabi
1/2 avacado
1/2 ui
paar tenen knoflook
paar eetlepels bouillon of soep die je nog hebt staan
peper zout kruiden
half theelepeltje kurkuma/half lepeltje zwarte peper (op recept van dr. Kris)
Ik had een grote berg groente gekregen en de bodem van de kist kwam in zicht. Daar vond ik hem. Een verlepte (of moet ik zeggen ingedroogde?) koolrabi.
‘s Kijken wat ik daar nog mee aan kon vangen.
Schillen ging niet, veel te hard.
Dan maar in tweeën gesneden, en zo’n beetje als bij een meloen, wat stukken eruit gehaald en de rest geschraapt met een mes.
Het schraapsel fijngesneden, de grotere stukken in vingerdikke blokjes gesneden.
Ok. Tot zover. Wat nu?
Ik besloot de helften te koken, ‘s kijken of ik de houtige schil onder de duim kon krijgen.
Het schraapsel sneed ik fijn. Knoflookteentjes in plakjes en kneuzen en erbij. Eerst gesnipperd uitje fruiten dan het schraapsell erbij. Peper en zout naar smaak.
Friemeltje bouillon misschien.
Dit mengsel samen met een halve avacado gepureerd met de rest van de bouillon, maar niet te fijn. Ik hou ervan als eten nog een beetje textuur heeft.
De schilhelften wilden niet echt garen dus die heb ik uit het water gehaald en uit laten lekken. De blokjes koolrabi er in en een minuut of 7 laten koken met een beetje zout.
De puree in de helften, garneren met een partje appel en takje peterselie. De blokjes koolrabi droogdeppen en garneren met wat fijngehakte basilicum en paprikapoeder.
Het was nog lekker ook!
Waar maak jij nou een foto van?
De vrouw die me had aangesproken stapte van haar fiets.
Nou, zei ik, van die schaduwen op het huis.
Oh, zei ze en zette haar fiets in de tuin.
Ze vertelde dat het haar huis was.
Ik vroeg of ze er bezwaar tegen had dat ik een foto had gemaakt.
Nou nee dat niet.
Aan haar gezicht kon ik zien dat ze het dan misschien niet erg vond, begrijpen deed ze het ook niet.
Ik legde uit dat ik de schaduwen van de boom mooi vond op het wit van het huis.
Ze keek nog eens naar de gevel.
Een beetje ongelovig weer naar mij.
Ik zag haar in gedachten op haar voorhoofd tikken.
Ze ging naar binnen en Mees en ik wandelden verder.
Altijd snuffelend, op zoek naar iets.
Een kat of een konijn, een gordijn dat bolt uit een raam.
Vocht is een raar ding.
De manier waarop het ongezien uit de levende dingen vertrekt. Hoe het de ozo blozende dingen van weleer verschrompeld achterlaat.
Maar nog erger is het wanneer je vocht probeert vast te houden. De sla in het plastic zakje verlept misschien niet maar verrot wel. Het broodtrommeltje waar een paar dagen geleden nog een gezond boterhammetje kaas in zat herbergt nu een nieuwe groene planeet.
Tupperware blijkt toch niet de oplossing te hebben gebracht die het in de jaren zestig nog optimistisch beloofde.
Het nieuwste wapen tegen de grote verfrommeling lijkt botox.
Daar waar het vocht wegtrekt spuiten we een substantie in die de leegte opvult.
Iets dat niet zomaar stiekem wegsijpelt.
En zo de verschrompeling op afstand houdt.
Je hoeft maar naar het voorhoofd van Linda de Mol te kijken om te weten dat dat toch ook niet je van het is.
Het volume blijft misschien wel behouden, maar de elasticiteit verdwijnt.
Een paar van mijn collega’s willen nog wel ‘s surfen op allerlei sites over beroemdheden.
Over wat ze dragen, wat ze kopen, met wie ze het doen.
En wat de dames en heren celebs allemaal doen om in het oog van de camera te blijven zodra de grote uittocht van het vocht zich aankondigt.
Mijn collega’s vinden het heerlijk om te gruwen van de dwaze onverfrommelde maskers met ziekelijk opgespoten lippen.
Hun eigen ouder worden gezichten vertrokken in een afkeurende grimas.
Maar ook triomfantelijk.
Zie je wel, zeggen ze dan, zie je wel?
En ze hebben gelijk.
Je kunt de dingen toch niet voor de gek houden.
Of het nu een regenbui is, een schimmelplek in de kelder of je eigen verfrommelde gezicht in de spiegel.
Het vocht komt en het vocht gaat.
En daar kan je niets aan doen.
Toen Thomas net overleden was dacht ik er wel ‘s aan om een hondje te nemen.
Maar ik durfde niet.
Ik dacht, met mijn geluk heb ik dan natuurlijk precies een hondje met een rotkarakter.
Een klein zenuwelijertje ofzo.
Of een hondje dat iedereen in z’n enkels bijt.
Zo’n keffertje.
Eentje die alles in huis aan stukken bijt.
Ik wist natuurlijk ook wel dat zoiets een gedachtenfuik is.
Iemand is niet voor de pech geboren.
Pech is een blind paard dat onverhoeds op je pad komt.
Maar toch…
En geluk?
Geluk dat is een armetierig hondje dat je in huis neemt.
Een klein mager asielbeestje dat op de eerste dag dat je het ophaalt in redeloze paniek de Bergweg op rent.
Omdat het goedkope asiel-halsbandje breekt.
Dat je in paniek achternaloopt.
Als je het beestje niet vindt waar zal het terecht komen?
Terwijl je rent en rent, trekken de mogelijke scenario’s aan je voorbij.
Iemand pakt het hondje voor je vast.
Je lijnt het aan.
En je kijkt elkaar aan.
Minstens een jaar ouder.
Ja.
Dat is geluk!
Tja…
Die tanden zijn inmiddels bijna aan elkaar gegroeid.
Wat op zich wonderlijk is.
Dat dat allemaal zomaar kan.
Zelfs wie weet dat ik een hoeragebit had kan het zich al niet meer voorstellen.
Ik zelf eigenlijk ook niet.
Op de röntgenfoto zag ik hoe het niet alleen in het zicht, maar vooral ook daaronder veranderd is.
Het tandvlees gezond, het kaakbot stevig, de tanden netjes op een rij.
Maar er zijn ook sporen van hoe het was.
Een lichte verkleuring in het bot waar eerst een kies zat.
De vorm van de wortels, die onveranderd blijft.
Ik zat gisteren in de doos met foto’s van Thomas te kijken.
Iets wat ik niet heel vaak doe.
Ik realiseerde me dat ik hem nu al vier jaar niet heb gezien.
Dat alles wat ik zag, het huis, de straat, de dingen die ons toen omringden, tot een ander leven behoort.
Een andere eeuw.
Een andere planeet bijna.
Waar ik destijds bang voor was gebeurt.
Onvermijdelijk natuurlijk.
Thomas vergeet ik nooit, maar de context is wel zodanig gewijzigd dat zijn bestaan er niet meer uit herleid kan worden.
Wie hem niet heeft gekend, vermoedt hem ook niet.
Je ziet hem alleen nog op mijn röntgenfoto,
Al moet ik eerlijk bekennen dat er ook gaten zijn die ik liever niet heb…..
Soms vragen mensen aan mij waarom ik nu nog aan een beugel begin.
Dat vind ik dan toch een beetje raar.
Okee, ik ben vijftig en dat is rijkelijk oud voor een beugelbekkie, maar toch nog te jong om te denken: laat maar.
Vind ik zelf dan toch.
Misschien gaat het mij nog niet eens om die ruimtes.
Dat is op zich niet mooi, maar aan zulke dingen wen je.
En ik heb er mijn huidige partner mee versierd.
Op ons eerste afspraakje vroeg hij of ik soms een hoektand miste….
Oeps.
Vergeten met mijn goeie kant naar hem toe te gaan zitten.
Hij dacht natuurlijk wat alle mensen denken zodra ik mijn mond open doe om te lachen: zonde van dat gebit.
Maar uiteindelijk zijn het natuurlijk juist de kleine onvolkomenheden waardoor iemand je lief wordt.
Een vrouw met een zweem van een snorretje.
Een man met een buikje of een kalende kruin.
Het zijn dingen die je ontroeren.
Die een mens mens maken.
En een persoon zijn eigenheid geven.
Nee.
Waar het me echt om gaat is de aanblik van verwaarlozing die zo’n gehavend gebit je geeft.
Daar wilde ik van af.
Het is natuurlijk nog steeds geen gezicht zo’n beugel.
Maar het ziet er tenminste verzorgd uit.
Technisch gesproken bestaan gaatjes niet eens.
Een gat is een afwezigheid.
Zonder gaten is er alleen maar potdichte materie.
Kan er niets naar binnen of naar buiten.
Terwijl alles wat wezenlijk is aan het leven aan uitwisseling doet.
Dingen opnemen en dingen uitlaten, of simpelweg dingen doorlaten.
Zonder gaatjes is er eigenlijk niets.
Geen lucht.
Geen beweging.
Geen uitwisseling.
Alleen maar massa.
Een rooster staat open en er stroomt verse lucht.
Voedsel gaat via een ingewikkeld systeem zijn weg van buiten naar binnen naar buiten.
Een kind komt ter wereld.
En op het eind als je doodgaat.
Dan verdwijn je in het laatste gat.
Gloep!
Een lepel met gaatjes.
En dat je het dan gaat gebruiken zo’n ding, nee.
Maar ik hou van gaatjes.
En ik vind het lichte hout mooi.
Het geeft een gevoel van hout gaan kopen en gaatjes boren en eindeloos schuren.
Objecten maken die misschien onooglijk zijn,
maar in je hand zo glad en welgevormd aanvoelen dat het je ontroert.
Maart 2010.
Zou ik nog lezers hebben?
Ooit waren het het er duizenden per week.
Ongelofelijk eigenlijk.
Een hele tijd geleden werd ik benaderd door een uitgever.
Ze had mijn weblog gelezen en werd geraakt door mijn brokjes tekst.
Stukjes over de dood.
Over hoe dat gaat met een mens van binnen als haar kind van de Euromast springt.
Of ik er voor papier over wilde schrijven, vroeg ze.
Dat wilde ik wel maar het lukte niet.
Ik schreef hier om het schrijven.
Om helder en gedecideerd te formuleren wat ik meemaakte.
Het op de een of andere manier onder controle, beheersbaar te houden.
Dat kon niet nog eens dunnetjes over.
Jammer natuurlijk.
Maar soms gaat het zo.
Nu is het maart 2010.
Mijn getrouwde vriend zal binnenkort ongetrouwd zijn.
En we hebben heel de tijd mot.
Van die nare bruine fladdermot.
Het gevoel van een nerveuze nachtvlinder in je gesloten hand.
Kwetsbaar is dat.
Thok
Ik was bij een uitvoering van Hotel Modern, je weet wel van die Garnalenverhalen. Deze keer ging het over de stad. Ik vertel er niet te veel over, je moet de voorstellingen van Hotel Modern gewoon gaan zien zo vaak je maar kan.
Heden Stad begon met een tamelijk lange opsomming van de dingen in een huis. De ramen, de kleedjes en langzaam maar zeker de geluiden en het gestommel. Gewoon heel droog het opnoemen ervan. Maar het was geweldig. Ik moest opletten niet volledig af te dwalen omdat er steeds dingen werden genoemd die in mij resoneerden en beelden opriepen van mijn ouderlijk huis.
‘t Hok bijvoorbeeld. In nette gezinnen de bijkeuken genoemd maar bij ons heette het ‘t hok of eigenlijk snel en aan elkaar uitgesproken: thok!.
Een kapstok, een wasmachine. Rolschaatsen, schoenen een loper. Provisorisch getimmerd een bergkast. Vuren latten, de planken van hardboard, een blauw gordijn ervoor van plafond tot vloer. Onderin de hondenmand. De gele emmers met aardappelen. Poetsdoeken.
De achterdeur naar de tuin. Overdag altijd open. Een loper in het sleutelgat. Het gevoel van thuiskomen.
Jas uit, schoenen uit, thuis. Tegen vriendinnetjes zeggen dat ze hier hun schoenen moeten uitdoen. Je schoenen uitschoppen. Boink tegen de wasmachine. Op de wasmachine zitten.
Zoenen met je vriendje. Het hok de plek om nog even prive afscheid te nemen. Soms een uur lang staan zoenen daar. In dat kale armetierige hok. Een hoofd, pesterig de hoek om: zijn jullie nou nog niet klaar!?
Het is een heerlijk gedachtenspel, ik kan het iedereen aanraden. En volgende keer doe ik de douche.
(klik op het plaatje voor de vergroting van thok!)
Lodewijk
Dit rendiertje noem ik Lodewijk.
Een tijdje geleden vroeg iemand me naar de dood van Thomas. Hij was zijn naam vergeten en vroeg hoe lang het geleden was dat Lodewijk was overleden.
Toen ik hem zei dat Lodewijk Thomas heette en dat het drie jaar geleden was kleurde hij dieprood en voelde zich erg ongemakkelijk.
Maar ik vind dit soort dingen nooit erg.
Sterker nog: Lodewijk is een soort geuzenterm geworden.
Het leven gaat tenslotte voor een groot deel over de kunst de dingen lichter te maken.
Lodewijk is daar een voorbeeld van.
Stipsokken
Laatst vertelde iemand me hoe mensen vroeger nog jaren met een zwarte mouwband liepen.
Als teken van rouw.
Ik koop af en toe gestippelde dingen.
Natuurlijk drukken die voor de rest van mijn leven het verdriet om de dood van mijn kind uit.
Maar meteen ook zijn ze een teken van hoop.
Van levenslust.
(ik weet nog niet hoe het verder gaat, tenslotte wilde ik geen weblog meer, maar dit wilde ik nog wel even kwijt)
Ja.
Het staat er wel serieus en droogjes bij he?
Dat vorige verhaaltje.
Maar dat kan best voor een keer.
Misschien wil ik ook wel weten of ik dat kan.
Mijzelf erbuiten houden.
Ik wil geen weblog meer hebben dus ik zoek naar een andere vorm. Of misschien moet ik er maar gewoon mee ophouden.
Ik ben er in 2004 mee begonnen en het lijkt wel alsof alles wat met het log te maken heeft iets uit een oude geschiedenis is. De laatste toch al sporadische stukjes gaan meestal over Thomas.
En Thomas is voorgoed verdwenen.
Niet dat ik niets meer te vertellen heb.
Maar de noodzaak is weg.
En het kabbelen van zo’n weblog, dat ik eerst prettig en geruststellend vond, staat me nu tegen.
Alsof ik na alles wat ik hier doorworsteld heb niet meer terug in de ‘gewoonstand’ kan.
Hoewel ik strikt genomen nou ook niet bepaald in een alledaagse situatie zit. De man, die ik in optimistische buien mijn nieuwe vriend noem, is nog steeds getrouwd.
De zaak zit vast.
We willen wel maar het gaat niet zoals we willen.
Of misschien vergis ik me.
Dat kan ook.
Genoeg stof om eens lekker over te loggen zou je denken.
Maar het is geen onderwerp dat ik graag deel.
En privacy en weblogs dat ganiesame.
Volgende keer weer een saai stukje denk ik.
Over Dirk Scheringa misschien…..
Privacy is een raar ding I
De politie in Drenthe heeft op internet camerabeelden gepubliceerd van een man die een 88-jarige vrouw uit Emmen meerdere keren heeft bestolen van haar geld en sieraden. Op de beelden is te zien hoe de man de woonkamer van de bejaarde vrouw inloopt en haar tas doorzoekt. De vrouw was met een smoes de kamer uitgelokt. De diefstal is vastgelegd door twee camera’s. Het was niet de eerste keer dat zoiets gebeurde en daarom had haar familie de apparatuur geplaatst.
De Bond van Wetsovertreders (BoW) vindt dat het op internet zetten van het filmpje de privacy van de dief schendt. Bovendien zou de bond het plaatsen van camera’s in woonhuizen te ver vinden gaan. De BoW heeft een klacht bij de ombudsman ingediend, en hoopt daarmee een precedent te scheppen ten voordele van de overtreder.
De pers, nooit te beroerd om een vuurtje een beetje op te porren dook er meteen op: ‘Camera in woning schendt privacy insluiper’ kopt Nu.nl. En zo is meteen de toon gezet. Het gonst van de verontwaardigde reacties. Niet dat ik ook niet in eerste instantie denk, zijn ze nou helemaal besodemieterd. Natuurlijk wel. Maar de wet beschermt iedereen, ook de wetsovertreders. En terecht. Je hoeft niet eens zo heel ver in de geschiedenis te duiken voor talloze voorbeelden van sadisme en willekeur in gevangenissen. Om maar wat te noemen.
Wetsovertreders hebben dus recht op privacy, net als u en ik. De conclusie dat iemand zijn rechten verspeelt op het moment dat hij zelf de wet overtreedt is primitief en ondermijnt de rechtsstaat. De vraag moet ook niet zijn of wetsovertreders recht hebben op privacy, maar hoever mag je als burger gaan met het beschermen van je eigen lijf en goed.
De gedachte dat je iemand te grazen mag nemen als hij je te na komt is verleidelijk, maar de vrouw die de dief van haar tasje doodreed is wel een goed voorbeeld van het gevaar dat daar aan kleeft. De dief verdiende wel straf, maar niet de eigenhandig toegebrachte doodstraf natuurlijk.
Het recht om binnen de vier muren van je privedomein camera’s op te hangen lijkt mij onbetwistbaar. Ook wanneer dit met het opzettelijke doel een dief te filmen gebeurt. Het verzamelen van bewijsmateriaal tegen iemand die je moeder besteelt lijkt me niet strafbaar. De filmbeelden zijn door de familie netjes overgedragen aan de politie. De plaatsing ervan op internet is door justitie goedgekeurd.
Er is hier geen sprake van eigenrichting. Justitie heeft een afweging gemaakt. Het recht op privacy van de dief weegt niet op tegen het recht op bescherming van kwetsbare mensen in de samenleving. Als de ombudsman een knip voor z’n neus waard is zal de conclusie niet anders dan deze kunnen zijn.
(Zo!
Ik heb gesproken.
Om maar eens even met een heel ander verhaal aan te komen kakken op mijn half vergane weblog.)
22 september 2009.
Drie hele jaren zijn er al voorbij sinds Thomas van de Euromast sprong.
Of zijn het er nog maar pas drie?
Ik heb hoe dan ook een hele tijd vogeltjes zitten knippen.
Roodwittestippenvogels, van pakpapier van de Hema.
Knippen lamineren, weer knippen touwtje erdoor.
Tientallen.
Meer dan honderd.
En net als toen met het stippen gaf het me deze keer ook rust.
Dit mechanische werkje.
En net als toen ontstond gaandeweg een plan wat er mee aan te vangen.
Ik heb de vogeltjes aan allerlei mensen opgestuurd met daarbij een brief.
Of ze er een plekje voor willen vinden.
En vandaag even aan Thomas willen denken.
Wie van de week geen vogeltje in de brievenbus vond is daarmee niet buitengesloten.
Misschien had ik je adres niet.
Denk gewoon vandaag mee.
Zodat we met z’n allen een heel grote gedachtenwolk vormen.
Zo groot dat je hem bijna kunt voelen.
Een wolk vol Thomas.
En ik heb bij hoge uitzondering staande op mijn stoel uitbundig aan mijn eigen verjaardagslied meegezongen.
Dat laatste om te bewijzen dat ik helemaal geen vijftig ben, en dat ik het nooit zal worden ook.
Ik ben negen jaar.
Kijk maar!
(aquarel van Aad Wieman)
Dat is natuurlijk het probleem met dingen die uit de werkelijkheid verdwenen zijn. Dat je alleen de echo’s overhoudt. Die vervorming.
Je kan wel wat in de put roepen maar het is niet een wezenlijk iets dat antwoordt.
Het is maar weerkaatsing.
De echoput is in je eigen hoofd.
De inhouden zwerven daar rond.
En elk jaar is er weer iets meer weg van de oorspronkelijke dingen.
Volgende maand word ik vijftig.
Dat is nog niet eens zo oud, denk ik moedig, maar ik heb al wel een volle echoput.
Mijn ouders wonen er al tamelijk lang.
Mijn zoon ook al weer bijna drie jaar.
En ik heb sinds zijn dood een aantal flinke ommezwaaien gemaakt in mijn leven.
De kunst aan de wilgen.
Vaste baan.
Nieuwe mensen.
Verhuisd.
Een andere vriend.
Veel afgesloten hoofdstukken dus.
En afgesloten betekent: hup de echoput in!
Vannacht dacht ik: stel dat het op een of andere manier mogelijk was dat Thomas terug zou komen.
Zou hij me dan nog herkennen?
Hij heeft het museum nooit gezien.
Mijn vriend niet.
Het huis waar ik woon niet.
En met dit alles zijn er nieuwe gewoonten gekomen, andere posities op het speelveld, inzichten, gevoelens.
Ik zie er nog uit als zijn moeder, ongetwijfeld, maar verder is bijna alles veranderd.
Zou ik niet een echo uit zijn verleden zijn?
Een vreemde gedachte.
Treurig ook.
Ik vroeg me af hoeveel het eigenlijk uitmaakte of het er nog zou zijn.
Dat oude huis.
Wij woonden er toch niet meer.
En ook de anderen niet.
De jongens en de meisjes met wie ik speelde, ruzie maakte of de eerste verkenningen in de liefde deed.
Mensen die allemaal uit het oog verloren zijn.
Een enkele naam die ik soms google maar veel informatie geeft dat niet over die vroegere vriendjes en vijandjes.
Hooguit echoot het wat.
Ondertussen was ik bij de Wijnruitstraat aangekomen.
Het achterste deel.
De flats die er vroeger stonden waren vervangen door luxere flats. Maar verderop, richting Tijmweg, scheen het merk ‘Hoogvliet’ niet helemaal te zijn doorgedrongen.
Daar was het nog gewoon Hoogvliet.
Een van de oude flats stond er nog, een andere was wel afgebroken, maar er was geen luxere voor in de plaats gekomen.
En kijk.
Daar stond ook het oude huis nog.
Klein, en met gesloten lamellen.
De tuinen bestraat.
Er werd nog gewoond, maar niet met fantasie.
Vroeger was dit buurtje de hele wereld, nu een nietszeggend rijtje huizen. De straatjes leken wel muizenpaadjes.
Ik nam hier en daar een foto.
Stond stil bij de plekjes van toen.
Echo’s in mijn hoofd.
Ik dacht aan de koning van Wezel.
Hij vroeg aan de echoput: Wie is de koning van Wezel?
En de put riep terug: ezel ezel….
Hoogvliet is een satelliet van Rotterdam.
Ik heb er gewoond tot mijn 18e.
Zo af en toe ga ik er kijken.
Hoe het erbij staat.
Het oude Hoogvliet is in 1934 geannexeerd door Rotterdam en is in de jaren vijftig enorm uitgegroeid. Vrijwel het gehele oorspronkelijke dorp werd afgebroken voor nieuwbouw.
Zo ontstond een heel nieuw plaatsje onder de rook van industrie en olieraffinaderijen voor de mensen die daar emplooi vonden.
Mijn vader werkte niet in de petrochemische industrie, maar kreeg bij de geboorte van mij, zijn vijfde kind, toch de gelegenheid er te gaan wonen.
In de stad was de flat waar mijn ouders met vier kleine kinderen woonden te klein.
De naoorlogse woningnood was nog niet volledig opgelost.
Dit was een buitenkans.
Een spiksplinternieuw huis met vier slaapkamers, twee tuintjes, en gelegen aan de rand van een park.
Luxe!
Eind jaren negentig is het relatief jonge Hoogvliet opnieuw voor een groot deel afgebroken.
Tussen 2001 en 2007 werd onder het motto ‘Hoogvliet vernieuwt’ een grootscheepse herstructurering uitgevoerd.
In de plannen was sprake van het merk ´Hoogvliet´.
Over ´t algemeen weet je dan wel hoe de zaken er voor staan.
Niet best dus.
De hele deelgemeente was aan moreel verval onderhevig.
De woningen, ooit zo riant en groen gelegen, waren nu te klein en oogden armoedig. Precies zo een wijk waar zogenaamde kansarmen komen te wonen.
Omdat de huren laag zijn.
En de eisen niet hoog.
Of het gelukt is ´Hoogvliet´ uit ´t slop te trekken weet ik niet.
Maar het ziet er in ieder geval heel nieuw uit.
Zoveel is zeker.
Ik reed op mijn fiets door onherkenbare wijken.
Maar de straten hadden nog dezelfde namen.
Namen die verwezen naar dingen die nog slechts in mijn hoofd bestaan.
De Mosoelstraat, daar stond mijn school, maar waar precies was nog moeilijk te traceren.
De Alsemstraat daar woonde mijn beste vriendin, met wie ik ooit de ergste ruzie kreeg.
O, en op de Lavasweg had je de Treffer, en de wasserette en de patatzaak. Dat was altijd zo´n vreselijk end lopen als je er op uitgestuurd werd om een vergeten boodschap te doen.
Hier of daar was nog een pleintje intact, een beeld of een clubhuis dat nog bestond.
De dingen eromheen totaal onherkenbaar.
In deze parallelle werkelijkheid reed ik langzaam richting mijn oude straat.
Zou het huis er nog zijn?
Gisteren heb ik garnalen gegeten.
Van die grote.
En ik moest inderdaad aan de voorstelling denken.
En ook aan mezelf.
Ik als garnaal in de voorstelling die mijn leven heet.
De omgang met een getrouwde man gaat een garnaal niet in haar koude schilletje zitten, dat kan ik je wel vertellen.
Al is dat niet de reden dat ik weinig heb geschreven.
Volgens mij is het iets anders.
Volgens mij ben ik in de overgang.
De beruchte overgang die de meest verstandige vrouwen tot emotionele wrakken maakt.
Heb ik van horen zeggen.
Wel vooral van mannen dan, dat moet erbij.
Maar ik laat het er niet bij zitten.
Die overgang kan ik er best nog bij hebben.
Ik schaf me gewoon een paar vleugeltjes aan.
En dan hop: opvliegen maar!
Ik zat nog te denken.
Gek eigenlijk hoe makkelijk je jezelf met een garnaal identificeert. Alsof het niet volstrekt onooglijke, zelfs een beetje griezelige beesten zijn.
Volgens mij is dat een van de verbazingwekkendste eigenschappen van de mens. Het vermogen zichzelf te projecteren op alles wat maar los en vast zit.
Je hoeft ergens maar een suggestie van menselijk gedrag aan toe te kennen en hoppeta, daar gebeurt het wonder.
Je ziet jezelf.
En tegelijkertijd is het een beetje sneu.
Want daar waar je jezelf geprojecteerd ziet, zie je natuurlijk niet het eigenlijke ding.
Gelukkig is er ook het wonderlijke vermogen tot reflectie waardoor je de dingen juist nader kunt bekijken.
Moet je nagaan hoe ingewikkeld de wereld voor ons is.
Een wirwar van projecties en reflecties waarin het zelf vaak nauwelijks onderscheiden wordt van het andere.
Geen wonder dat er zoveel dolende zielen zijn.
Maar toch.
Juist door dat traploos in- en uitzoomen krijg je de beschikking over een flexibel perspectief.
Het maakt complexe sociale interactie mogelijk.
Inlevingsvermogen.
Het vermogen het zelf te relativeren.
Kennis van de wereld om ons heen.
Ach de hele santekraam eigenlijk.
Ik vraag me trouwens af of ik ooit nog een garnaal kan eten zonder aan die voorstelling te denken.
Gisteren heb ik de Garnalen Verhalen gezien.
Het was mijn eerste voorstelling van Hotel Modern.
Vreemd genoeg, want het is echt iets dat mij erg aanspreekt.
Hotel Modern vertelt grote verhalen in kleine zelfgeknutselde decors. En ik hou van klein en frutselen en vindingrijkheid.
Garnalen Verhalen heeft niet een heel vaste verhaallijn, maar doet verslag van menselijk gedrag.
En de mensen zijn dan garnalen.
Echte grote garnalen.
Gedroogd in de magnetron en op stokjes gezet doen ze alle dingen die mensen doen. Dat geeft een verfrissende afstand tot de condition humaine.
In het filmpje de making of geven de makers uitleg.
Hoe ze menselijk gedrag uitbeelden.
Een moord staat tegenover een hersenoperatie.
Er is leven en dood, er is een scene uit Tussen kunst en kitsch en ze gaan naar de maan.
In totaal zijn er zo’n 50 scenes en het publiek hangt aan garnalen’s lippen.
Er wordt gelachen, meegeleefd en gegriezeld.
Tijdens de voorstelling zie je ook de makers die de garnalen bewegen. Je ziet op het toneel tafels waarop de decors staan. Er wordt gefilmd met vingercamera’s of kleine handycams.
De garnalenscenes zelf worden geprojecteerd op een scherm.
Naar eigen zeggen verbeelden de garnalen op de vuilinisbelt het positiefste aspect van het menszijn: de drang tot overleven en om uit niets nog iets te maken.
Maar ze vergeten zichzelf.
Het mooiste aspect aan menselijk gedrag verbeelden ze zelf. Druk doende met hun scenes, van het ene minidecor naar het andere op een drafje: het enthousiasme en de liefde waarmee mensen verhalen maken en vertellen.
Ik vond een papiertje.
Het zat tussen een bundeltje onbegrijpelijke aantekeningen dat ik bewaar. Eens in de zoveel tijd kom ik die krabbels tegen en dan lees ik ze.
Soms geen idee meer waar het over gaat.
Vaak genoeg wel.
Het gaat om volstrekt onnavolgbare tekstjes.
Hartekreten.
Ik bewaar ze omdat een paar van die cryptische zinnen me een hele periode kunnen doen herinneren.
Inclusief de bijbehorende gemoedstoestand.
En daar gaat het om.
Het geheugen is immers onbetrouwbaar.
Alles wat je je herinnert wordt gekleurd door alles wat er daarna gebeurde, en ook wat er voor gebeurde, en door je stemming, en door het weer en door weet ik niet al wat.
Maar zo een paar zinnen zijn net als een foto.
Een momentopname.
Een bevroren stukje geest.
Men neme:
een harige Arie
een broer met een ham in zijn binnenzak
een kind in de tuin
een man met helende kwaliteiten
een moeder met een verslaafde zoon
een zus in een envelopjurk
een handvol los grutDit alles in een grote pan husselen. Op een laag vuur gedurende een half uur zachtjes laten koken. Afblussen met de wekker op 10 uur.
Slaap lekker!
Het is vijf uur in de ochtend en ik lig wakker van mijn werk.
Dat vind ik een goed teken.
De laatste paar keren dat ik wakker lag namelijk, dacht ik dat er een krokodil onder mijn bed lag.
Mijn vriend Buster stak zijn hoofd over de rand van het bed en zei dat er helemaal geen krokodil lag.
Buster is een man.
Maar dat had je al begrepen natuurlijk.
Die denkt dat als je geen krokodil onder het bed ziet dat er dan ook geen krokodil is.
Tsssk.
Niets is echter dan een denkbeeldige krokodil.
Dat weet een kind.
Een gewone krokodil kan je tenminste nog zien.
Je weet waar die zit, je kan zijn omvang inschatten en desnoods in een ander bed gaan slapen.
Zo eenvoudig.
Maar dan een denkbeeldige!
Je hebt geen idee vanuit welke hoek hij je aan zal vallen.
Als je van bed verhuist, verhuist ie gewoon met je mee.
Sterker.
Een denkbeeldige krokodil kan absurde proporties aannemen.
Voor je het weet ligt de krokodil niet onder je bed, maar staat je bed onder een reusachtige krokodil.
Dan ben je mooi in de aap gelogeerd.
Apen zijn trouwens heel wat comfortabelere vijanden.
Die komen gewoon uit de mouw.
En als je een beetje bijdehand bent zie je ze nog van te voren aankomen ook.
Maar goed.
Ik dwaal een beetje af geloof ik.
Buster en ik, wij hebben ‘s een paar fijne gesprekken over krokodillen gehad.
De denkbeeldige krokodil is verdwenen.
Denkbeeldige krokodillen kunnen er namelijk helemaal niet tegen als ze erkend worden.
Ze worden dan teruggebracht tot hun werkelijke proporties.
Nou, dan is de lol er snel van af.
En nu lig ik dus wakker van mijn werk.
Van spannende dingen die helemaal goed gaan komen.
Zeker en vast.
(Ik wou nog even verder gaan over rupsen, en cocons en metamorfoses enzo. Maar ik ben moe. En ik geloof het allemaal wel. Als de vlinder straks uit is dan laat ik hem nog wel zien. Truste!)
Eén van de dingen die me erg bevallen aan mijn nieuwe huis is de magnolia in de achtertuin.
Omdat ik eenhoog zit kijk ik hem direct in de gulle kroon.
Elke dag worden de knoppen groter.
En de eerste bloemen zijn al uit.
Wat een genot!
Wat een belofte!
Maar dat niet alleen.
Het voelt als een verbond.
Geheel product van mijn geest natuurlijk, maar dat rot niet.
Een verbond kan best van één kant komen.
Sterker nog, dat zijn vaak de beste verbonden.
Kijk maar naar de gemiddelde religie.
Hoe sterk zoiets is en hoe lang dat mee gaat!
Daar kan de gemiddelde relatie nog een puntje aan zuigen.
Het huis waar ik 23 jaar met Thomas woonde had ook uitzicht op zo’n boom.
We keken hem precies zo in de kroon.
Hij heeft er gestaan van zijn geboorte tot zijn dood.
Het huis is onherkenbaar verbouwd, de boom zal ook wel aan de renovatie hebben moeten geloven.
In mijn geest heb ik de magnolia verbonden aan het leven van Thomas.
In deze boom leeft de vorige voort.
Ook het huis waarin Thomas altijd gewoond heeft.
En Thomas zelf.
Die heeft echt bestaan, ook al is zijn huis weg.
Zijn schooltje afgebroken.
Zijn sporen vervaagd.
Dat alles zegt die boom tegen mij.
Als hij staat te pronken.
In het lieve zonnetje.
Of in het vuile regentje.
3
Van tijd tot tijd heb ik nog steeds de neiging mezelf als ziek te beschouwen.
Ik verzin alleen geen fysieke kwalen meer.
Dat stadium ben ik voorbij.
Ze zijn ook snel ontkracht natuurlijk bij gebrek aan klachten, symptomen en/of bewijs.
Tegenwoordig zoek ik het dus in geestelijk falen.
De laatste tijd ben ik wat onevenwichtig en om relatief kleine dingen nogal verdrietig.
Ik zoek dan op het internet op zinnen.
Emotioneel uit evenwicht, bijvoorbeeld.
Ik geloof dat ik dan op zoek ben naar herkenningspunten.
Of handvaten.
Iets waar ik wat aan kan hebben.
Nou, dan kom je dus al gauw in de psychologie terecht.
Sites met kenmerken en symptomen van van alles en nog wat.
Schrik slaat me om het hart.
Ik heb een ontwikkelingsstoornis.
Een dwangneurose.
Ik ben gek!
Had ik van de week ook.
Tot ik me de Grote Medische Encyclopedie herinnerde.
Hoe die me weken in zijn greep had gehouden.
Dat hielp.
Mijn positieven kwamen direct weer bij me.
Ik ben natuurlijk wel een gevoelig iemand, zo dacht ik, maar het is nou ook weer niet zo heel vreemd dat ik uit mijn evenwicht ben natuurlijk.
Na alles wat er is gebeurd.
En toen ging ik op lintworm zoeken….