AFLEVERING 602 - 15 augustus 2010
Eén-en-vijftig jaar


Afgelopen week heb ik voor het laatst naar waarheid kunnen zeggen dat ik vijftig ben.
Ik ben vandaag jarig.
Ik word vandaag 51.
Daarmee ben ik even oud als mijn moeder ooit is geworden.
Ze stierf op 51-jarige leeftijd.
In 1975, zo lang geleden alweer.
Zij was 51, ik 15.

Ik geloof dat ik 51 toen ook al vrij vroeg vond om te sterven.
Maar ergens was het ook onafzienbaar oud.

Als je zelf in je tienerjaren verkeert, lijkt iemand van 21 al tot een andere wereld behoren. En iemand van boven de dertig, of zelfs boven de veertig, is lichtjaren van je verwijderd. Die hoort al zo’n beetje bij de ‘oude’ mensen.
Die staat al bijna met één been in het graf.

Raar hoe dat perspectief verschuift.
Ik vind 51 nu helemaal niet oud.
Ik heb soms het gevoel dat ik nog maar net ben begonnen.
Dat mijn leven nu pas een beetje ergens op begint te lijken.

De jaren die hierna komen, staan ook in een heel ander licht dan ik me vroeger kon voorstellen.
Ik zie aantrekkelijke vrouwen van zestig.
Iemand van in de zeventig kan heel vitaal zijn en nog ‘jong’ aandoen.
Ik kan zelfs bewondering hebben voor de levenslust van tachtigers.

Liedjeszanger Kees Korbijn bijvoorbeeld, die wekelijk hier in Archief Rijnmond klinkt, wordt komende maand 84.
Ik ben vaak bij ‘m over de vloer, en in veel opzichten zie ik ‘m helemaal niet als een oude man.
Hij moet ook nog heel lang blijven.

In een aantal opzichten vond ik mijn eigen vader in diens laatste jaren echt ‘ouder’. Vijf jaar geleden is hij gestorven, mijn vader, op 86-jarige leeftijd. Zijn gehoor, zijn zicht en zijn hart waren op het laatst niet al te best meer, en dat beperkte hem in z’n mogelijkheden.
Stukje bij beetje schoof hij op naar de rand van het bestaan.

Mijn vader was in januari jarig.
En wij vierden zijn verjaardag altijd bij mijn oudste zus in een dorpje niet ver van Utrecht. Een dorpje midden tussen uitgestrekte weilanden, slootjes en vaarten.

Na zo’n verjaardags-bijeenkomst, een paar jaar voor zijn dood, bracht ik mijn vader met de auto naar het station.
We reden over de provinciale weg tussen de velden door.
Het was koud, en over alles hing een ijzige mist.
De wereld zag er onherbergzaam uit.
Ik probeerde me voor te stellen hoe pakweg duizend jaar eerder mensen hier moesten hebben geleefd.
Een vuurtje stoken om een beetje warm te blijven.
En ook dan nog in de greep raken van vocht en donkerte.

Ik schetste mijn vader dit beeld.
Hij zag het ook voor zich.

Na een tijdje zei hij: “Duizend jaar, dat vind ik eigenlijk helemaal niet zo’n lange tijd meer.”

Zo ver ben ik nog niet, als 51-jarige.
Ik heb – ook wat dat betreft - nog even te gaan.


(Op de foto: mijn ouders, op de laatste oudejaarsavond samen, 1974)