Zo, nu even wat anders hoor.
Ja, ik heb nu wel weer genoeg tegen die kont aan zitten kijken. Dat positieve gedoe is allemaal wel leuk en aardig maar het moet niet de hele week gaan duren.
Want eigenlijk, of liever feitelijk zit ik best een beetje in de kreukels. Emosioneel dan hè.
En ik moet dingen op een rijtje hebben. Nou. Als er iets helemaal niet makkelijk is, dan is het wel de dingen op een rijtje doen blijven staan.
Nou ja, zo gaat het soms. Leven is als een wit overhemd. Je moet het af en toe wassen en een beetje opstrijken. Dan gaat het wel weer. Al wordt het nooit meer zo helder als in het begin.
Mijn witte overhemd is momenteel zelfs behoorlijk groezelig. En soms denk ik; waarom zou het leven geen zwart T-shirt zijn? Dat is toch veel praktischer?
Maar nu ga ik naar bed. Want of het leven nou een wit overhemd is of een zwart T-shirt, ‘s nachts kan je het altijd even lekker uit doen.
Truste!
(Nee, dat lollige kleine zeekomkommertje heeft hier niets mee te maken. Het staat er bij voor de gezelligheid en kan groter geklikt :-)
Pluspunten op zondag (6).
Vroeger had ik een hekel aan mijn kont. Het was een tijdje zelfs zo erg dat ik het zoveel mogelijk vermeed iemand mijn kont toe te keren. Ik maakte me er zorgen over. Dat was toen ik nog een heel jonge vrouw was. En er uiterlijk niets aan mij mankeerde. Maar ja. Dat is achteraf bekeken. Toen vond ik mijn heupen te breed. Abnormaal breed. Ik had een kont als een kathedraal. Vond ik.
De laatste tijd heb ik er vrede mee. Met die schommel. Er zitten namelijk ook een paar voordelen aan. Doordat mijn heupen wat breed zijn lijkt mijn taille smaller. Ha!
En dat niet alleen, het grote inzakken verloopt ook langzamer. Je weet wel, daar waar de broek gaat hangen op den duur. Wat op zich natuurlijk normaal is en helemaal niet erg, maar wat een mens wel erg kwetsbaar maakt. Vind ik.
Misschien heb ik daar verkeerde ideeen over. Ik bedoel, wat dikker of dunner, wat meer of minder rimpels, het moet toch niet uit mogen maken. Maar het voelt toch als verlies. Weer een stukje prijs moeten geven. Het begint bij je hals, je handen, je taille en dan de kont. Langzaam maar zeker verlies je je vorm.
Maar dat is niet het ergste. Met vormverlies valt best te leven. Nee, het ergste is dat je ook tijd verliest, mogelijkheden, toekomst.
Maar ik dwaal af. Het is Pluspunten Zondag, laat ik dat vooral niet vergeten!
Die kont van mij, die niet waanzinnig grote, maar toch wel aardig uit de kluiten gewassen kont, die mag er voorlopig nog best zijn. Punt!
Behoeftig.
Ik ging boodschappen doen. Ik schreef een briefje.
Gewoon.
Wist ik toch inene niet meer hoe je cacao schrijft.
En als dat nou nog het enige was. Maar nee. Ik heb ook nog de behoefte dat met jullie te delen. Nog even en ik ga over de kleur van mijn ontlasting schrijven. Die vanmorgen best wat vreemd was trouwens. Nu ik erover nadenk.
En de substantie was ook anders dan anders.
Beetje breiig.
Ik denk dat ik een griepje ga krijgen.
Beter gezegd.
Ik hoop dat ik een griepje ga krijgen.
Dat deze gemoedstoestand daar dus aan te wijten is en van voorbijgaande aard.
Maar soms is tie gewoon grauw hoor!
Stinkherfst.
Zelfs al gewoon bij mij in de straat. Kom je langs een houten bankje, of een in een hoek opgewaaide bladerberg. Trekt er zo’n walm in je neus.
Zo’n geur van nattig en rottig en allerlei leven dat onstuitbaar z’n gang gaat. Zich tegen het hout afzet als groene waas. En paddestoelen doet groeien onder aan het fietsenhok.
Het is de lekkerst stinkende herfst in jaren. Vinnik.
Pluspunten op zondag (5).
Met de zelfontspanner, het fototoestel onder mijn kin en dan toch steeds net niet helemaal erop. Ja, ik heb natuurlijk uiteindelijk wel een paar aardige foto’s weten te maken, maar zo is het toch veelzeggender. Zonder handen ben je niet best af.
Ik zou me geen raad weten. Mijn hele doen zit in mijn handen. Mijn laten in mijn hoofd trouwens. Maar dat is een ander pluspunt. Denk ik.
Ik vind mijn handen wel ouder lijken dan ik ben. Echt al een beetje uitgedroogd en vellerig. Maar ik ben er toch steeds blijer mee. Vroeger, toen ze nog fris als jonge roosjes waren was ik een stuk onhandiger. Ik herinner me eenvoudige dingen als het knippen van een hartje, het schillen van een appel of de dingen die ik moest doen op de huishoudschool. Wat een moeite dat allemaal kostte. Uren was je bezig, en het resultaat was altijd minder dan hoe je het in je hoofd had. Het waren eigenlijk meer roosjes in de knop die jonge handen van mij. Veelbelovend genoeg maar je kon er bitter weinig mee.
Nu zijn ze helemaal opengebloeid. Op het hoogtepunt, er net overheen misschien. Rozen op hun mooist. Of toch in ieder geval op hun handigst. Het verschil tussen de dingen in mijn hoofd en de dingen in mijn handen is tenminste nog nooit zo klein geweest.
Ik ben er nog wel hoor.
Maar ik voel me ziek. Hoofdpijn, slecht humeur en ik ben mijn stem kwijt. Nee, niet mijn echte, maar mijn babbelstem. Soms heb ik dat. Genoeg, meer dan genoeg van het gewauwel. Van alles eigenlijk, en van condoleanceregisters voor dode mussen nog het meest.
Ondertussen heb ik een beetje zitten rommelen vanmiddag. Mijn fotogenieke mokken bewerkt. Hartstikke leuk, moet je maar zien.
Mijn schoonzus zit 25 jaar in het vak.
Toen ze afstudeerde zag ik haar eerste expositie. Ze had objecten gemaakt die eigenlijk meer schilderijen waren of andersom. Het leken op een soort zakken. En soms kwam er ergens een staartje uit. Het oppervlak was belangrijker dan de vorm. De huid leek op steen, of een varkensvel. Organisch. De kleuren van de aarde. Bruin, groen. Ik kan me ze niet scherp meer voor de geest halen, helaas. Wel weet ik nog dat ik onder de indruk was. Het leek op niets wat ik ooit gezien had.
De man die de jubileumtoespraak deed vergeleek haar werk met een herfstbos. Ik stond op de gang en kon niet alles verstaan. Maar het woord herfstbos kwam regelmatig voorbij.
Dat is denk ik wat ik zelf zo bijzonder aan haar werk vind. Iets wat ik een beetje bij mezelf herken. Haar vormen die niet figuratief zijn maar ook niet abstract. Ze zijn welomlijnd en afgescheiden van elkaar. Samen vormen ze iets. Ze roepen beelden op. Het zijn dingen die maken dat je weer aan andere dingen denkt. Een herfstbos, een wespennest of een microkosmos in de prullebak.
Die speciale taal van dingen die nergens op lijken, maar tegelijkertijd overal aan doen denken. Daar hou ik van.
In de loop der tijd is haar werk veranderd. Langzaam groeiend, accenten verleggend, op bijna bonsaise wijze. Als je de groei versneld zou afspelen zou je het effect van een natuurfilm krijgen. Hoe het leven leeft in een herfstbos, een wespennest of in een microkosmos.
Een overzicht van het werk (etsen) van Lily Corver is te zien van
12.11.05 tot 4.12.05
Galerie Duo Duo
Mathenesserlaan 304
3021 HW ROTTERDAM
Er zijn ook assemblages te zien van Vera Harmsen, die wel dezelfde naam draagt als ik maar dus niet mijn schoonzus is. Zelfs geen familie. En meneer Harmsen uit Goede tijden Slechte tijden is dat ook niet trouwens. Ja, dat wordt me dus wel es gevraagd.
Echt!
De uitleg van de dooie mus.
Daar moet je nou echt een zeekomkommer voor zijn. Om na een eeuwigheid in blogtijd te gaan bedenken dat je bij een bepaald stukje een uitleg moet gaan geven! Haha.
Maar ik snapte er zelf dus niets meer van. Van dat stukkie. Dat kan ik dan niet uitstaan hè. Vandaar.
Een dooie mus is een teleurstelling. Een dooie mussenoog is het oog van iemand die getraind is in het herkennen van dooie mussen. Hij verliest zijn hoop op een goede afloop. Het cynisme slaat toe. Waarom zou je je uitsloven als het uiteindelijk toch nergens toe leidt.
Er zit natuurlijk niet veel anders op als je een beetje nadenkt. Er is te veel om cynisch over te zijn om dat te ontkennen.
Een dergelijk cynisme gaat vaak gepaard met geldwolverij en het in de uitverkoop doen van principes die weinig bij lijken te dragen aan het onmiddelijke geluk van de wereld of je zelf.
Hup.
Weg ermee.
Alsof je met de principes niet ook de idealen overboord zet. En je eigenlijk niet meer overhoudt dan mensen als parkeermeters.
Enfin.
Ik begrijp het weer. Remco Campert heeft een dooie mussenoog. Het is de tijdgeest.
En die is niet uit de fles, want dat is ook weer zo’n onlogische vergelijking. De tijdgeest hangt als een dampkring om ons heen. Vanaf het begin. Die dampkring houdt niet alleen alles binnen, maar kaatst het ook weer terug. In langtonige echo’s met droste-effect.
Maar ik geloof dat ik nu beter op kan houden.
Uitleg van de tergugkaatsende dampkring met droste-effect volgt over een paar maanden. Misschien.
Wat ik nog wou zeggen.
Over die metaforen. Ik krijg wel es van die glazige blikken van mensen. Als ik weer es een beeld oproep van het een of ander. Maar dat snap ik dan weer niet.
Mijn vergelijkingen zijn heel concreet. Het gaat altijd over dingen. Neem de metafoor van de archipel bijvoorbeeld. Of die van die dooie mus.
Het is toch heel begrijpelijk. Je hoeft je maar voor te stellen hoe het eruit ziet. En daar dan weer het generale idee uit te filteren. Helder.
Dat met die ellebogen is natuurlijk volkomen onlogisch. Waarom zou iets stiekems nou achter je ellebogen zitten. Het kan net zo goed achter je knieën zitten, of tussen je tenen. Ik zou dan nog eerder zeggen dat iemand iets onder z’n oksels heeft. Dat is tenminste een soort van geheim en warm holletje. Precies een plek waar je dingen bewaart waarvan je liever niet hebt dat anderen ze zien. (‘Die jongen van driehoogachter, nou daar moet je mee oppassen hoor. die heeft iets onder z’n oksels.’ Moet je je voorstellen wat een suspense dat oplevert. Dat je elke keer als hij in de buurt komt probeert ‘m onder de oksel te bekijken. Dat je listen verzint om hem zijn armen te doen strekken. Zelfs probeert met hem in een toestand te raken waarbij zijn bovenlichaam ontbloot zou zijn. )
Toch niet achter je elleboog. Op zo een gevoelige, zichtbare plek. Makes no sense!
Maar toen ik net dat dooiemussenstukje nog eens na las had ik even geen flauw idee wat ik daarmee bedoeld had. Het riep alleen maar vragen op.
Waarom heeft Remco Campert een dooiemussenoog? Wat is het verband tussen een dooie mus en een geldwolf? Wat hebben die mussen die dood van het dak vallen er mee te maken? Kortom, waar gaat dit over?
Morgen gratis en voor niks een bespreking van de dooie mus.
Pluspunten op zondag (4).
Potverdorie zeg. Dat valt nog niet mee, dat pluspuntengedoe op zondag. O, ik heb wel een hoop pluspunten hoor, maar ze zijn lang niet allemaal geschikt om hier tentoon te stellen. En als ze dat al zijn dan weet ik er vaak ook niet meer over te vertellen dan dat ik er best tevreden mee ben. Dat is tekenend natuurlijk. Zou ik een minpunten op maandagserie beginnen dan zou ik geen ruimte genoeg hebben, ben ik bang.
Neem nou mijn elleboog. Wat moet je daar nou over zeggen? Ja. Ik ben er blij mee. Ik kan er lekker op leunen en hij is niet lelijk ofzo.
Nou is dat op zich natuurlijk al genoeg om tevreden mee te zijn. Ik bedoel, ik ken iemand die heeft een hele rare gerimpelde. En nog iemand die heeft er een putje in. Met een verdikking eromheen. Een soort donut zou je kunnen zeggen.
Nou dan heb ik dus best een goeie. Hij is mooi rond en glad. En ik heb er niets achter zitten.
Dat was een van die dingen waar ik heel lang niets van begrepen heb trouwens. Dan zeiden ze ‘Die jongen van driehoogachter? Nou pas daar maar mee op, die heeft het achter z’n ellebogen’. Waarbij dan zo’n veelzeggend kloppend gebaar op de gebogen arm werd gemaakt.
Maar als je dan die jongen zag van driehoogachter, en achter zijn elleboog ging kijken nou, dan zat daar helemaal niks.
Zo stom!
Achteraf vind ik het helemaal niet gek dat ik mijn eigen metaforen ben gaan verzinnen.
Tussendoortje.
Terwijl ik nog loop te prakkizeren over een pluspunt vandaag even dit. Twee keer hetzelfde ding. Zonder lucht en met.
Afijn.
Ik ga maar weer eens aan de pluspunten.
(Vroeger zei ik dan nog wel eens koket toedeloe, maar dat durf ik nu ook al niet meer.)
Eenvoudig gereedschap, ingewikkelde dingen.
Vroeger hadden wij thuis een rommella in de keuken. Daarin belandde alles wat alleen overbleef, een stukje aan miste, of om een of andere reden overbodig maar nog niet rijp voor de prullebak was. Op dagen dat je met je dure speelgoed niets aan kon vangen keek je in de la en rommelde wat ingredienten bij elkaar. Een dobbelsteen, twee gekleurde elastiekjes. Een paar van die blauwe melkdoppen. Misschien een kammetje met de helft aan tanden er uit. Je graaide gewoon net zo lang tot je een idee kreeg. Zat je zo de hele middag winkeltje te spelen.
Ik heb tegenwoordig een mandje voor dat soort rommeltjes. Een gereedschapsmandje.
Dat is het fijne van klei. Met een paar stokjes, een mesje en een tandenborstel kom je al een heel eind. Het meeste doe je toch gewoon met je handen. Het opbouwen, het zoeken, het vormen is allemaal een kwestie van voelwerk.
Pas op het allerlaatst prik je es ergens een gaatje in met een ouwe prikpen. Je bevestigt iets met een kloddertje spuug en met een afgeplat stokje werk je het een beetje af.
Zo’n handeling herhaal je dan een keer (of honderd).
Heel eenvoudig.
Terwijl je zo toch heel ingewikkelde dingen kan maken (klik!).
Herrufst, bij jullie ook zeker.
Desondanks. Toch het allermooiste herfstplaatje van de wereld. Voor jullie.
Pluspunten op zondag (3).
Mijn voeten dus. Voor de regelmatige bezoekertjes geen onbekenden. Te pas en te onpas schuif ik ze in beeld. Bij het boodschappen doen, bij het afwassen, en nou eigenlijk is er altijd wel een reden om ze te laten zien.
Waarom ik dat eigenlijk doe, vroeg Jan.
Hij zag het wel vaker en begreep het eigenlijk niet zo goed. Het zelfportret met voeten.
Tja.
Waarom mensen zichzelf fotograferen dat is lang geleden al ‘s heel afdoende uitgelegd, dus dat sla ik maar over. Maar waarom dan de voeten? Waarom niet in de spiegel gekeken en het gelaat, of het gehele postuur gefotografeerd? Dat is toch veel voor de hand liggender eigenlijk. Meer een zelfportret. Zou je denken.
Niets is minder waar. Mijn beeld van mezelf beslaat maar een beperkt deel van mijn lichaam. Mijn gezicht zie ik sowieso nooit. Slechts in reflectie. Dat geldt ook voor mijn hele postuur. En mijn achterkant, nou dat is helemaal een vaag terrein. (De achteruitkijkspiegel van H&M geloof ik niet. Het kan gewoon niet waar zijn dat ik er van achter zo uitzie.)
Feitelijk zie ik mezelf dus alleen maar als ik naar beneden kijk. Mijn hoofd ietwat gebogen glijdt mijn blik automatisch langs mijn lichaam naar het meest vooruitstekende deel van mezelf.
Dus.
Mijn voeten, dat ben ik.
Tijd voor een nieuw stukje.
Het is geen moeten. Ik moet niets. Het is een willen. Het soort willen dat zichzelf in de weg staat. Het willen dat wegen blokkeert en files doet ontstaan.
In tegenstelling tot het willen dat zichzelf voedt met enthousiasme. Dat is het ware vrije willen, willen met de kraan wijd open om zo te zeggen.
Je vraagt je dan toch af, waar ‘m het verschil in zit. Hoe de ene soort willen als een rem werkt en de andere als een startschot. Terwijl het allebei willen is.
Ik denk dat het komt omdat de ene soort willen resultaatgericht is. Ik heb geen zin om te schrijven. Nee, ik wil een nieuw stukje. En dat niet alleen. Ik wil ook nog dat het een heel goed stukje is. Een Rolls Royce onder de stukjes wil ik.
Het andere willen is gericht op de bezigheid. Het spel tussen de dingen in mijn hoofd en de zinnen die ontstaan. Ik heb zin om te schrijven. Zin om gedachten aaneen te rijgen. Zin om te zien of het ene woord gehecht aan het andere er net zo leuk uitziet als in mijn gedachten.
Nou. Dat valt best tegen vandaag :-)
Een slimme meid is op de herfst voorbereid.
Vlinders.
Het grote herdenken is vandaag begonnen. Op de radio hoor je gesprekken van mensen die het al aan voelden komen enzo. Ja echt hoor. Ze kwamen uit bed en zetten koffie en voelden in ene een steek in hun zij. Dat was het moment waarop de wereld Nederland veranderde. Voorgoed!
Ammehoela mensen.
Hoewel te nuchter om te herdenken, ik herdenk mijn eigen doden niet eens op hun sterfdagen. Ja, ik denk wel aan ze, maar nooit op speciale datum.
Dat doe je alleen als je een denken aan iemand wilt delen.
Ik doe dat vrij weinig moet ik zeggen, het denken aan mijn doden delen.
Emoties met z’n allen, daar krijg ik de kriebels van.
hoewel te nuchter om te herdenken dus, keek ik even naar wat ik verleden jaar rond deze tijd op had geschreven. Ik ergerde me toen ook al aan het gekrakeel met z’n allen.
Ik raakte een poosje verdiept in mijn eigen archief. Kwam er achter dat we op 11 november begonnen zijn met lopen. Dat op 15 november het voorwiel van mijn fiets gestolen werd en dat ik op 28 november een mooie foto van een benzinestation maakte.
Dingen die ik heus nog wel wist, die normalerwijze los rondwarrelen in mijn hoofd en waar nu ineens datums bij horen. Als vastgeprikte vlinders.
Sommige mooi, andere alledaags, allemaal netjes vastgespeld.
Dat is best aardig.
Als het om stukjes gaat.
Maar mijn doden heb ik liever fladderend.
|