Ik heb geloof ik wel es verteld dat ik kampioen slechtverstaanvanliedjes ben. Helemaal als kind. Ik hoorde altijd de raarste dingen in die liedjes. Misschien ben ik daarom altijd een beetje terughoudend gebleven. De wereld was immers maar een rare plaats waarin moeders zomaar in tomaten konden veranderen (o, mijn lieve tomaatje, zeg het niet tegen papaatje…).
Hoe ik van Papegaaitje tot Akkedeetje ben gekomen is me meestal een raadsel. Alleen als ik ziek ben komt me dat uiterst logisch voor. Dat hangt denk ik samen met het feit dat ik ‘s nachts van proportie verander. Al heb ik er nog geen bewijs voor.
Maar ik leef nog wel dus.
Ija Deeje!
Ik heb koorts en een eng scherp hoestje. Ik ben ziek. Zo ziek dat ik geen nieuw stukje kan maken.
O. En dat haat ik.
Niet zozeer vanwege dat stukje. Ik schrijf wel es vaker een paar dagen niet. Nee. Het is omdat mijn lichaam mij regeert.
Ik wil altijd zelf de baas zijn. Ik situeer dat zelf dat de baas is duidelijk niet in dit valse lichaam dat me zomaar in de steek laat en me opscheept met een schrale strot en hoofdpijn.
Oh nee.
Dat zelf, dat ben ik, en ik zit in mijn hoofd.
Het is abstract.
Daarom is het mijn vriend.
Abstract kan zeer doen, maar als je al je wilskracht gebruikt kan je abstract laten veranderen in een ander abstract.
Bijvoorbeeld dat ik nu naar bed ga, een paar aspirines neem en tegen mezelf zeg. Okee. Ga nu maar lekker slapen. Geef je verzet maar op. Het is maar tijdelijk. Laat dat lichaam maar even uitrazen. Gun het een dag of twee. En dan neem jij het roer weer over.
Jij, mijn zelf dat de baas is.
Zo stel ik mijn zelf dat feitelijk nooit de baas is gerust met een smoesje.
En het trapt er altijd weer in.
Ha!
Het is niet het tegenovergestelde van dat prachtige begrip: tegenwoordigheid van geest.
Niet hetzelfde als een lakse of een luie geest.
Nee het is anders.
Mensen met slordigheid van geest zijn bereid de gaten in de dingen met hun fantasie op te vullen. De details er bij te verzinnen, en de mankementen te verhullen. Een gordijn dat tien centimeter te kort is wordt niet alleen moeiteloos aangevuld met het ontbrekende stuk, het wordt er ook nog netjes aangezoomd.
En dan spreek ik niet over het gedachtebeeld, maar over de beleving van dat gordijn. Dat gordijn, daar mankeert niets aan in hun ogen. Dus spannen ze zich niet in om andere gordijnen aan te schaffen.
Nieuwe dingen koop je omdat je ontevreden bent met wat je hebt. Omdat het kapot is, omdat het te klein is of te groot of te weet ik veel wat. Niet op het moment dat je ze als compleet beleeft. Het is dus best een zuinige eigenschap. Al moet je het beslist niet verwarren met gierigheid. Mensen met slordigheid van geest wonen nooit in kastelen. (Al beleven ze het vaak wel zo natuurlijk.)
Ze doen de dingen maar zo ongeveer. Wat maakt het uit of je er een paar centimeter naast zit, schijnen ze te denken. Je verzint het er gewoon bij (of af, als het zo uitkomt).
Pas als ze een paar keer flink de mist in zijn gegaan, met de aanschaf van wanhopig te korte stukken vloerbedekking enzo, zijn ze te verleiden tot enige nauwkeurigheid.
Ja.
Zo zijn ze.
Mensen met slordigheid van geest.
Typisch mensen die hun pannenlappen verbranden.
“Op het eerste gezicht lijken de foto’s van Bettina Rheims als die uit een glossy magazine…” zo echoot het op het wereldwijde webje “en op het tweede gezicht eigenlijk nog steeds” zou ik daar graag aan willen toevoegen.
Ze is razendgoed in haar vak hoor en ik vond niet alles zonder meer slecht ofzo. Maar die onderwerpen! Altijd weer die blote wijven. Dat uitgekauwde katholieke madonna-vs-hoer vrouwbeeld, bah!
Eigenlijk vind ik dat de verdere bevestiging daarvan eerder bekritiseerd dan geroemd zou moeten worden. Maar ja. Ik ben maar een zeekomkommer en zij is een Bettina Rheims.
En de meeste mensen zijn papegaaien.
Nee, dan de Berichten uit Dickson van Jan Banning. Mensen geportretteerd in hun huizen, temidden van hun bezittingen, met eronder eenvoudig, zonder drama, een korte beschrijving van hun leven.
Het is geen nare manier van portretteren, zoals je ook wel vaak ziet, dat mensen in al hun ellendekwetsbaarheid zonder erbarmen te kijk gezet worden. Nee. Het waren portretten van mensen in hun gewone doen. Met hun leed en moeilijkheden maar ook met hun hoop en verwachtingen. Waardige portretten.
Van een afstandje werd ik getrokken door de schoonheid van de foto’s. De intensiteit van licht en kleuren deden me aan Vermeer denken. In tweede instantie werd ik geraakt en voelde ik me ongemakkelijk.
Het was confronterend, omdat de foto’s mooi waren, zo mooi, maar de realiteit van die mensen zo hard en vol armoe. Daar sta je dan met je mooie warme jas, en straks een kopje koffie na.
Misschien passen de foto’s van Rheims beter in onze belevingswereld, reflecteren ze precies wat er hier in het fijne westen aan misselijkmakende oppervlakkigheid de boventoon voert. Maar die van Banning zijn honderdmaal mooier en beter en veelzeggender.
Zo! Dat moest er even uit.
(O, wat ik nou vergeet, beide fotografen exposeren momenteel in de Kunsthal. Rheims tot 19 maart, Banning nog tot 17 april)
Ja. Geef mij twee regels in de Rails en het stijgt gelijk naar mijn hoofd hè. Ik was daar in zo een kletsprogramma maar ineens zat ik in een ouwerwetse Wie van de Drie.
Toen eindelijk alle vragen beantwoord waren en het panel, een droompanel, bestaande uit Matthijs van Nieuwkerk en verder niemand, zijn keus gemaakt had zei die beroemde stem: Wil dan nu de Echte Zeekomkommer op staan?
En toen er stond iemand anders op.
Ik kon geen woord uitbrengen, niet bewegen.
Totaal verlamd maar innerlijk ziedend van verontwaardiging moest ik toezien hoe iedereen klapte voor haar. Een flauw alledaags wezen wier enige verdienste het was tien jaar jonger te zijn dan ik. Ze kletste enorm uit haar nek en zei ook een paar keer dat lijzige okee. Getver!
En ik inwendig maar roepen. Als kleine kinderen naar de poppenkast weet je wel, dat er een gemene boef achter Jan Klaassen staat en hij ziet hem niet en zij roepen en schreeuwen Jan Klaassen een boef, een boef. En die lummel hoort niks.
Dat is dan opvoedkundig verantwoord. Zo’n poppenkast. Arme schapen, worden al gelijk op hun plaats gezet. Je kan schreeuwen wat je wil maar hier in de poppenkast horen we je toch niet. En dan nog net geen lange neus erbij.
Maar ik zit weer lekker af te dwalen. Dit stukje ging helemaal niet over politiek. Het ging over mij. En dat ik op tv was. Dus mocht je nou ooit es een zeekomkommer op tv zien. Nou dan moet je dat niet geloven hoor. Dat je niet denkt dat ik dat ben. Ik ben echt veel leuker :-)
Plaatje dan maar.
Daar valt trouwens dan nog wel wat bij te vertellen.
Het is een handjevol dingetjes.
Door iemand meegnomen uit Lanzarote. Ze belde me op dat ze samen met haar vriendin wat spulletjes voor me had lopen zoeken. Ha!
Dat is altijd goed om te horen. Dat mensen aan een zeekomkommer denken op hun vakantie.
Moet je je voorstellen. Die dingen zijn daar aan komen spoelen van weet ik veel waar. Misschien zijn ze al jaren onderweg. Dan komen er twee vrouwen uit een ver ver land en die rapen ze op. Nemen ze mee in het vliegtuig, en doen ze vervolgens in een envelop. Per post komen ze dan bij mij terecht.
Globetrottertjes.
Eigenlijk ben ik een soort rusthuis voor versleten en vergeten dingen. Tot er weer eens een expositie is met mijn gekleurde dingetjes.
Dat is altijd zo’n stroperig gedoe.
Je wilt naar bed maar dit moet nog even.
Je zit er maar een beetje op los te tiepen en zo’n stukje wordt langer en langer maar je zegt steeds minder en minder.
Je zoekt je rot naar een kwinkslag maar d’r komt niks.
Natuurlijk komt er niks.
Weet je.
Ik hou er gewoon mee op. Ik ga naar bed.
Post uit Canada dus.
Truste.
Eigenlijk ben ik op mijn best in de keuken. Echt. Daar maak ik de leukste foto’s.
Van de afwas, van de vuile pannen, van het afvoerputje.
Met tenen, zonder tenen.
En allemaal even mooi.
Vinnik. Kijk maar.
Maar ik kook niet :-)