Ik ben nog niet thuis hoor.
Tenminste ik hoop van niet.
Ik denk dat ik nu ergens in de Eifel zit.
Bij voorkeur op een terras met wat lekkers.
En een zonnetje erbij.
Een krant van ouderwets formaat misschien.
Wat gezellige oude mannetjes op een bankje om naar te kijken.
Een kiosk met ansichtkaarten.
In een dorpje van landerige rust.
Maar omdat het hier zo stil is dacht ik, ik doe even een gezelligheidje tussendoor.
Ik ben een beetje op vakantie. Maar heel veel zal je er niet van merken met de uploadfrequentie die ik momenteel hanteer. Ondertussen is er nog wel een nieuwe post uit Canada. (Nou ja, eigenlijk is het oude post, maar dat kwam door het emaildebacle.)
Ook een aanrader zijn de Woensdagaffaires van mijn vriendin M. die niet noodzakelijkerwijs elke woensdag ververst worden maar bij voorkeur wel en die erg fijn zijn. Eerlijk gezegd ben ik wel een beetje jaloers op die affaires. Ze zijn om te zoenen. (Wel nog af en toe terugkomen hè!)
Nu moet ik echt hoognodig naar bed.
Morgen vroeg op de fiets de wijde wereld in.
Uitwapperen.
Ik was op zoek naar de ideale broek. Je weet wel zo’n broek die je bij andere vrouwen heel leuk vindt staan en die je dan ook wilt hebben, maar die ner-gens te koop is. Zodat je thuis komt met een Anita.
Ik kreeg Anita toen ik vier werd. Anita was een meisjespop van het stijve soort. Haar haar zat alsof het net gepermanent was. Haar benen waren stijf en haar armen bewogen stroef. Anita droeg een jurk van een stof met kleine zwart witte ruitjes die eigenlijk iets te krap was. Die moeizaam aan en uit te trekken was en die bovendien net zo tuttig was als Anita zelf.
Natuurlijk dacht ik al die dingen niet. Ik probeerde van Anita te houden. Ik sjorde wanhopig aan haar armen om die jurk aan of uit te krijgen. Ik kamde haar lelijke krulletjes en stopte haar in haar schoenendozenbed.
Maar het is nooit wat geworden tussen ons. Anita was een teleurstelling. Leek in niets op de poppen die ik begeerde. Maar was wel de pop die ik had. Die van mij was.
Wat op zich heel wat waard is in een groot gezin. Dat er af en toe een object is, een stukje van de wereld dat helemaal van jou is en van jou alleen.
Ik moest aan haar denken toen ik van de week een badeendje zag met net zulk haar. Ik heb het niet gekocht. Ik heb al een Anita.
zoals je zorgvuldig afgesleten plinten negeert
en spinnenwebben in de hoeken van je kamer
of beter nog tussenruimte
de plaats van de erwt
de ruimte tussen voet en geest
omdat daar water is
beweeglijk
donker levend en je weet niet wat het gaat doen
wat er allemaal in zit
onder het oppervlak
enge beesten die je aan je voeten naar beneden trekken
dat misschien
Om een beetje energie op te laden. Maar ik had er een hard hoofd in. Mijn benen waren zwaar en elke vezel in mij riep om rust.
Zoals vezels dat kunnen doen.
Ze beginnen met vriendelijk te zeggen dat ze een beetje moe zijn en het eindigt ermee dat ze allemaal tegelijk ik wil naar hui-huis roepen.
Maar ik hield mijn poot stijf.
Ja, als ik zeg ik hield mijn poot gebogen dan snapt niemand het meer. Dus hield ik ‘m stijf.
Na twintig kilometer werd ik daarvoor beloond.
De wereld om me heen begon een ostaijaanse kwaliteit te krijgen.
(Dag geit in de wei
met de stront aan je kont
en de bij erbij)
Het was heel genoeglijk.
Ik zag bomen en schuurtjes en allerliefste tuintjes en kleine meisjes in hun nieuwe zomerjurkjes.
Na een kilometer of dertig begonnen die idiote rijmpjes me wel weer de keel uit te hangen.
Daarom begon ik wat sneller te fietsen. Steeds sneller.
Ik suisde met een vaart van 25 kilometer per uur langs helemaal niet langzaam fietsende heren.
Ik keek achterom om hun zure gezichten te zien.
Eentje haalde me in.
Ik zorgde ervoor niet zuur te kijken.
Helemaal opgepept en opgefleurd kwam ik weer thuis.
Om op de bank nog voor het eten in een ronkende slaap te vallen.