Op de Vlaamse televisie zei iemand Ja dat is van hetzelfde laken een broek. Daar hoorde ik van op.
Ik weet niet beter dan dat het van hetzelfde laken een pak is. En nou blijkt dat ik daar zonder het eigenlijk helemaal te beseffen een beeld van een netjes opgevouwen pakketje bij heb.
Dat komt omdat ik bij laken altijd aan een wit beddelaken denk. Ook al weet ik best dat laken een bepaalde soort textiel is en een pak in dit verband dus een costuum moet zijn. Dat dat van die broek dus heel logisch is.
Maar als je nou zo een wit laken in je hoofd hebt krijg je in de Vlaamse versie ineens een heel raar soort beeld: een armoedige slappe witte broek gemaakt uit een oud laken.
En meteen sprongen de smartlappen me in het geheugen. Die van die kleine jongen die een broek kreeg uit moeders oude jas en daarmee geplaagd werd en die later in het liedje dood ging. Ach dat zong mijn moeder zo mooi!
Nou. Dat was het eigenlijk. Ik heb geen flauw idee waar dit stukje verder naar toe moet. Wat de clou zou moeten of kunnen zijn. Dat komt. Ik ben een beetje clouloos. Ik kan dat zo inene hebben hè. Heel vervelend is dat. En dan ook nog zo heet!
Ik zeg altijd dat ik een volgzaam type ben, maar volgens N. ben ik de baas.
Nou ja.
Ik wilde helemaal niet stoppen maar het moest. Mijn hoofd begon raar te doen van de hitte.
Het was het beste pension dat we hadden en het op een na goedkoopste.
De douche kraakhelder.
Het beddegoed witfris.
Met nachtlampjes die aanfloepten als je ze waar dan ook maar aanraakte. Wat nog de nodige ergernis aan de andere kant van het bed opleverde. Want ze gingen ook zo uit.
N. zag er de bedroevende wedstrijd Nederland - Portugal.
Ik at er een heerlijke strammer max en dronk er de lekkerste trockner weisswein ooit.
Er was een onweer en even deed de TV het niet.
N. vroeg om bier en iedereen lachte.
Typisch iets voor hem om trek in bier te hebben in een weinstube.
Ze hebben het allemaal.
Die levende musea.
Die prachtige steden en stadjes waar alles nog precies is als honderden jaren geleden.
Waar dat al dan niet zorgvuldig in stand gehouden wordt.
Ze worden bezocht door duizenden en duizenden mensen.
En wat doen die mensen?
Winkelen!
(O. En wat op dit fotootje misschien niet al te zichtbaar is, is het van ergernis vertrokken gezicht van N., die heus niet homofoob is, maar na al dat heerlijke fietsen over de mooie Moselradweg wel een beetje moeite heeft met de winkelende massa. Maar dat ik toch een fotootje wilde maken. Perse. En dat ik dan ook nog moest piesen en koffie wou enzo…)
Ineens viel het me op.
Dat de meeste van die zo in zwang zijnde stopwoorden een bevestiging bevatten.
Ik neem er zo een paar die me te binnen schieten. Bijvoorbeeld ‘is goed’.
Veel aan de telefoon gebezigd.
Liefst langgerekt, ja bijna zingend uitgesproken. Als om het feestelijke van de bevestiging nog eens extra te benadrukken.
Of neem ‘okee’.
Die okee die met zo’n gek hupppeltje uitgesproken wordt en niet alleen bij telefoontjes uitermate geschikt is, maar ook in de face en face communicatie veel gebruikt wordt. Je begrijpt de aantrekkingskracht er van, omdat je er niet alleen afspraken mee kunt bezegelen, maar bijna na elke willekeurige uiting van de gesprekspartner gebruikt kan worden.
Die op zijn beurt dan weer uitspraken kan benadrukken door het woord absoluut te gebruiken. Sommige mensen, die extra veel behoefte hebben aan bevestiging denk ik, die zeggen het zelfs twee keer. Oja, absoluut absoluut.
Tot voor kort ergerde ik me er aan (okee!), of ik lachte erom (absoluut absoluut), en samen met N. deed ik extra langgerekte isgoeds aan de telefoon. Gesprekken waar ook de term ‘gezelli’ in viel en nog meer dat bij onze privépersiflages hoort.
Maar nu ben ik zelf ten prooi gevallen. Ja precies, je raadt het al. Het geprecies is niet van de lucht.
Ik heb in de vakantie nog geprobeerd het om te buigen naar het Duitse ‘ja, genau’. Omdat je er dan over na moet denken en het automatische ervan af gaat.
Maar het is niet gelukt.
Ik precies nog steeds.
Ik geloof dat ik precies fijn vind.
Ze noemde het de Spaanse kamer.
Dat ging geld kosten begrepen wij meteen…
Maar ze vergiste zich.
Het was een zeeaquarium.
En het extra tientje dubbel en dwars waard :-)
De eerste keer dat ik er kwam was ik een jaar of negen.
Ik had nog nooit in mijn leven een berg gezien.
Of een beek.
We kampeerden er op een vrij terrein.
Haalden water bij het Kaufhaus op de hoek.
Samen met mijn zus ondernam ik Grote Gevaarlijke Zwerftochten.
We gingen bijvoorbeeld proberen om via de beek bij de burcht te komen.
We kwamen hooguit 500 meter ver.
We zouden de berg op klimmen via de druivenvelden.
Wat ook ondoenlijk is.
Maar dat deerde ons niet.
We waren gelukkig.
Bij het bakkertje om de hoek kon je negerzoenen kopen.
Zwo neger kuusse bitte zeiden we in ons beste Duits, en en vriendelijk glimlachende bakkersjuffrouw in een wit schortje deed ze netjes voor ons in een zakje.
Op een dag, we waren op Grote Tocht naar de Uitkijkhut, werden we aangezien voor Duitse kinderen.
Het vervulde ons met een diepe trots, alsof het bewees dat we hier thuis hoorden en nergens anders.
Zo voelden we het ook.
Met de jaren brokkelde het dorp af.
Eerst werd het Kaufhaus gesloten.
Een paar jaar daarna het bakkertje.
Nu is ook het laatste kleine kruideniertje dicht.
Het is stil in het dorp en lang niet alle huizen zijn nog bewoond.
Het is onafwendbaar.
Moselkern sterft elk jaar een beetje verder af.
En de begraafplaats leeft als nooit te voren.
Ik heb het altijd.
Dat ik even helemaal de draad kwijt ben.
Wie mij al langer leest weet het.
Dus ik wou het er maar es niet over hebben.
Voor de duidelijkheid:
Ik ben weer thuis.
Alles bij elkaar zo’n 600 kilometer gefietst in ruim een week tijd. Ja, laat dat maar even tot je doordringen.
Ha!
Wat opvallend is, is dat ik weinig foto’s heb gemaakt. Heel weinig.
Maar ook wel logisch misschien.
Fotograferen gaat niet samen met beweging.
Okee.
Ik zat er een dag naast.
Er was geen krant.
Het was niet zonnig maar tussen twee buien in.
Er was maar één oud mannetje.
Geen kiosk met ansichtkaarten en zelfs was het niet in een dorp.
Maar ik was er wel!