in het midden van de Maas dobbert een groepje meeuwen
ik weet niet precies wat ze daar doen
misschien is het standard procedure:
in geval van hevig onweer met z’n allen midden in het water gaan zitten
bij elkaar kruipen in tijden van nood is logisch genoeg,
maar waarom zoeken ze geen beschutting?
zien ze het gevaar liever onder ogen in plaats van te vluchten?
zich te verschuilen onder brakke viaducten, in levensgevaarlijke kelders
in werk en het kopen van dingen
ach ja de dingen
hoe die ons in hun macht hebben
hoe wij ons met huid en haar overgaven terwijl de meeuwen in het midden van het water bleven dobberen
Soms als ik verdrietig ben, onthutsend hopeloos verdrietig, zoek ik naar woorden.
Wat is toch precies verdriet?
Waar bestaat het uit?
Waarom huil ik?
Maar ik weet het niet.
Het is iets dat al het andere wegdrukt.
Woorden zijn ervoor of erna.
Ik mis hem.
Ik weet me geen raad.
Ik ben moe.
Het zijn allemaal dingen die ik bedenk.
Ik heb er naar gezocht en vond omschrijvingen als overstroomd zijn, meegesleurd worden, verdrinken.
Verdriet als water komt inderdaad nog het dichtste bij denk ik.
Het doet me denken aan een versje van vroeger
er hoorde een spelletje bij dat ik niet begreep,
iets met een bepaalde beweging ofzo, ik weet het niet meer.
Ik hield van dat liedje omdat het me een onbestemd, niet onprettig gevoel van weemoed bezorgde.
de rivier de Rhone is een wilde vloed
ga je mee er over, kijk dan hoe dat moet
maar niet in de diepte kijken
kom we zijn aan wal
Nu, duizend jaar later brengt het ineens troost.
Ik loop een beetje met mijn ziel onder mijn arm.
Ken je die uitdrukking?
Ik ook inmiddels, maar vroeger snapte ik er niets van.
Ik dacht een tijdlang dat zo iemand erg ongelukkig was.
Wat een ziel was wist ik niet, en de uitleg had me waarschijnlijk niet veel verder geholpen.
Google bestond toen nog niet, weet je.
Ik verbond het woord ziel kennelijk met zielig.
Misschien dacht ik dat een ziel een soort materialisering van verdriet was.
Een grote homp verdriet die onder iemands arm groeide.
Pas veel later begreep ik dat zo iemand zich verveelde.
Dat vond ik dan weer zo prozaisch.
En nodeloos ingewikkeld.
Waarom zeiden ze niet gewoon dat iemand zich verveelde?
Ik loop nu dus ook met mijn ziel onder m’n arm.
In beide betekenissen denk ik.
Ik was er al eerder maar nu was het anders. Natuurlijk.
Niet dat er overeenkomsten zijn tussen de dood van duizenden jonge jongens in een oorlog en die van mijn zoon die van de Euromast dook.
Ik kon me wel heel goed de duizenden moeders voorstellen, en de evenzovele gaten in hun hart.
Die moeders zijn zelf ook dood nu.
Toch ligt het monument erbij alsof het gisteren ingericht was.
Het is er groot en wijds en stil en erg keurig.
Ik geef toe. Er gaat iets van uit.
Maar ik mis de tijd.
De menselijke maat.
Ik had al die mooie witte kruisen wel eens roodgestippeld willen zien.
In plaats daarvan waren er continu twee grasmaaiwagentjes bezig de banen gras tussen de rijen kruisen kort te houden.
Kort kort kort.
Maar het leven sluipt toch altijd wel ergens binnen.
Gelukkig…..
Het huis is dicht nu.
Letterlijk.
Er zijn van die ijzeren platen met gaatjes voor de deuren gezet.
Heel griezelig.
Maar ook precies zoals het is. Zoals ik me al maanden voel.
Dat er tussen hem en mij een ijzeren plaat met gaatjes geschroefd is.
En ik kan er niet meer bij, en er kan niets meer uit.
Het huis is een spookhuis geworden, en mijn kind een spookkind.
Regelmatig zie ik hem op straat.
Hij werkte langs de weg met van die oranje hesjes aan, je weet wel.
Altijd en overal wordt er aan de weg gewerkt.
Altijd is er wel een lange jonge gozer bij.
Slank.
Met een toekomst voor zich.
Vooral in de ochtend heb ik er last van.
Als het leven al in volle gang is, maar de dag nog open.
Mijn geest nog zwak na de slaap, waarin zijn bestaan gewoon maar doorgaat.
Levend of dood of allebei tegelijk.
Zoals dat gaat in dromen.