In de spiegel daarentegen probeer ik altijd zo klein mogelijk te lijken.
De laatste tijd kost dat wat extra moeite.
Sommige mensen worden mager van verdriet.
Maar ik ben natuurlijk weer zo iemand die er dik van word.
Of eigenlijk. Ik krijg er trek van.
In zoetigheid vooral.
Dat platte buikje waarmee ik in 2006 nog zo fijn in de pluspunten stond te showen is nu een balletje geworden. Het is een balletje waar ik uitstekend mee uit de voeten kan, maar dat ik, ijdel als ik ben, toch liever plat zie.
Een paar weken geleden was het nog voldoende om mijn buik wat extra in te trekken om het gewenste resultaat te krijgen. Vandaag moest ik behalve dat ook een beetje manouvreren met de afstand.
Vreemd genoeg valt het balletje niet op als ik heel dichtbij mijn spiegelbeeld ga staan. Misschien doet het gebrek aan afstand iets met mijn gevoel voor maat.
Dat lijkt me heel goed mogelijk.
Ja, nu ik erover nadenk lijkt het me zelfs algemeen geldig. Wanneer je ergens met je neus bovenop zit verlies je je gevoel voor proportie.
Op ruim twee meter afstand is mijn buik echter precies op maat. Dus als je mij tegenkomt en ik hou een beetje afstand, of ik kom juist belachelijk dichtbij, dan weet je nu waarom….
Behalve enige tienduizenden andere voordelen van een zonnige zomer is dit een zeer gemiste.
Als de zon schijnt kan je schaduw maken.
Schaduw is goed.
Misschien zelfs beter dan reflectie.
Reflectie is ook fijn, maar gaat wat mij betreft over het zoeken naar hoe het is.
Schaduw, dat gaat over mogelijkheden, hoe het zou kunnen zijn. Met schaduw kan je meer kanten uit.
Vinnik.
Dat je heel klein bent maar een hele grote schaduw werpt bijvoorbeeld.
En dat je dan eigenlijk ook een soort van zo groot bent.
Tijdelijk.
Soms doe ik dat hier. Ik maak een stukje met een zonnetje erin, dat ik vol goede moed op stap ga en nieuwe dingen en bla bla bla.
En dan maak ik zo een mooie grote schaduw.
Maar eigenlijk ben ik dan nog steeds zo klein en kwetsbaar.
En weet je, het helpt!
Het monument is ingepakt, het huis gesloten.
De tijd van stippen is voorbij.
Er is iets veranderd.
Alsof ik meer oog in oog sta met het verdriet.
De uitvluchtende handelingen zijn op.
Zo voelt het.
Maar ook dit: niet mijn hele hebben en houden kan in het teken van zijn tragische dood blijven staan.
Thomas moet nu in een andere vorm in mijn leven opgenomen worden.
De metafoor van de trein komt als geroepen.
De reis kan beginnen.
Op zoek naar nieuwe gewoonten die ik me aan kan meten,
andere plaatsen die ik thuis kan noemen.
Vandaag trok ik mijn gestippelde schoenen aan en ging op pad.
In de trein was het onrustig.
Bij wijze van uitzondering deed ik mijn oortjes in.
Ik hou er niet zo van om ze onderweg in te doen, omdat je de wereld ermee buitensluit.
Maar nu in de trein was het wel fijn.
Het was mooie muziek. Troostrijk maar tegelijk ook treurig.
Dat hangt af van waar je gedachten zijn.
Naast me verscheen een trein.
Ik zag alleen het voorste stuk.
De hoge hondekop met de machinist en een klein stukje coupé.
Er zat één jongen.
Zijn gezicht was neerwaarts gericht.
Hij keek niet op.
De trein haalde ons niet in.
Een tijdje reden we zo gelijk op.
De jongen las.
Ik keek naar hem.
Het had Thomas kunnen zijn.
Het kwam me voor dat het zo was.
Dat dit nu onze werkelijkheid was.
In aparte treinen.
Hij naar binnen gericht, zich niet van de buitenwereld bewust.
En ik die naar hem keek.
Zo zou het voortaan zijn.
De trein verloor snelheid.
En ik huilde.
Ik deed net of mijn neus bloedde. Of ik niet merkte dat een enkeling hier en daar naar me zat te staren.
Ik had mijn oortjes op, ze waren er niet. Niet echt.
Echt dat waren Thomas en ik
ieder in onze trein.