Omdat ik weet dat jullie nieuwsgierig zijn.
En je hoeft het niet te zeggen.
Ik weet het ik weet het.
Vergeleken hierbij is een jas met een bontje heus zo onpraktisch nog niet.
Deze schoenen kunnen echt niet.
Ze zijn te hoog.
Ze zijn te rood.
Ze zijn te duur.
Het zijn, kortom, enorme taarteschoenen en ik ben helemaal geen taart.
Echt niet.
Ik ben van alles, ik ben al eens een slons genoemd (tssk!), en volgens sommigen ben ik zelfs raar (nog veel meer tssk!),
maar een taart ben ik niet.
Toch vinnik ze mooi.
En ik wou ze hebben, desnoods alleen maar voor op m’n nachtkastje.
Al valt het reuze mee, eerlijk gezegd.
Geen centje pijn.
Of eigenlijk wel een centje pijn, in mijn portemennee dan, maar mijn voeten protesteren niet.
Ze moesten ook ‘s durven!
Ik wou nog een nieuw stukje, maar ik moet naar bed.
Terwijl ik nou juist heel veel gezelligs heb.
Over mijn nieuwe jas bijvoorbeeld, waaraan een bontje zit.
Nico stond als een soort echo van mijn moeder en hield praktische dikke winterjassen in de lucht.
Maar ik wou die ene, die met dat bontje.
Wat helemaal niet praktisch is nee.
Als het regent wordt zo’n bontje nat.
En dat is vies en ongemakkelijk en alles.
Dat weet ik best.
Maar ik wou hem toch hebben.
Ik herinnerde me ineens een blauw matroosachtig jasje met een mooie brede kraag maar die niet echt sloot aan de hals.
En mijn moeder wilde dat ik een windjack nam.
Soebatten.
Hemel en aarde bewoog ik.
Maar ik had mijn mooie jas.
Ha.
En toen schoot ook die andere me te binnen.
De nieuwe jas van Thomas.
Die hij ozo graag wilde hebben.
Soebatten (enzovoort).
Dolgelukkig was hij ermee.
En toen ik ‘s avonds voor ik naar bed ging nog even bij hem langs sloop lag hij te slapen als een roos,
diep onder de dekens
met zijn winterjas aan.
Ik heb ook heel onpraktische nieuwe schoenen,
daar zit vast ook een stukje in maar ik moet naar bed dus….
Het is 3.49 uur en ik lig wakker.
Zolang inmiddels al dat ik op plan B ben over gestapt.
Plan A is rustig blijven liggen en wachten tot het overgaat.
Plan B is er uit gaan, kopje thee nemen even een rondje internetten en dan weer naar bed.
Toen ik net het stukje over die hagedissen nog eens las realiseerde ik me dat de vorige herfst eigenlijk compleet aan me voorbij is gegaan.
Ik herinner me hoe ik elk uur van de dag mijn hele geestelijke vermogen in moest zetten om mijn hoofd boven water te houden.
Hoe ik op een ochtend dacht, heel expliciet, dat dit nooit meer weg zou gaan.
Dat het een gevangenis was waar ik niet uit kon.
Dit constante denken aan Thomas, aan zijn dood, aan zijn eenzame duik van de Euromast.
De ontreddering was groot.
Zo groot.
Nu realiseer ik me hoever ik eigenlijk al ben.
Hoeveel ruimte ik al weer heb.
Soms benauwt dat me.
Dat ik vrede kan hebben met een wereld waarin mijn zoon niet voorkomt.
Maar het is geen vrede, het is meer een behendig hanteren van een onmogelijk iets.
En veerkracht.
Ik wist helemaal niet dat ik daar zoveel van had.
Ik ben je reinste elastiek eigenlijk.
Thomas was niet van elastiek.
Hij was jong en gevoelig en trots en de werkelijkheid onuitstaanbaar plat.
Hij gunde zich geen tijd.
Als er iets kenmerkend voor Thomas was dan was het wel zijn enorme haast.
Hij wilde iemand zijn, en wel zo snel mogelijk.
Arme arme haas.
Een week of twee geleden kwam vriendin W. een grote pot met bamboe brengen.
Dan had ik weer blaadjes om doorheen te kijken zei ze.
En vorige week kwam collega P. naar aanleiding van mijn zjuwelenstukje ook met een aardigheidje aanzetten.
Nou ja, aardigheidje, zeg maar gerust een flinke aardigheid: het was godsamme een tas zjuwelen van zeker 5 kilo.
En niet met van die goedkope rommel, nee, echte edelstenen.
Opalen, en amethisten en citrien en weet ik wat nog meer.
Het hele weekend ben ik zoet geweest met het passen van kettingen.
Op een gegeven moment had ik er veertig tegelijk om.
Stond best aardig hoor.
Het was alleen een beetje zwaar.
Ja.
Ik ben een hele rijke zeekomkommer.
Omdat er mensen zijn die mijn stukjes lezen.
Die met me meeleven.
En die me van tijd tot tijd verrassen met een setje hagedissen ofzo.
De echte zjuwelen, dat zijn jullie :-)
Op de fiets naar huis na een dag hard werken besluit ik geen wijn te gaan kopen.
Verstandig ben ik.
En ozo gedisciplineerd.
Aan het eind van de dag een glaasje is wel lekker, maar het moet geen sleur worden. De dingen zijn over het algemeen op hun best als ze binnen handbereik zijn, maar toch bijzonder blijven. Vinnik.
Ondertussen zit ik zo een beetje te mijmeren en te denken, vooral aan eten het straks, daar kijk ik altijd erg naar uit, naar het eten, merk ik opeens dat ik voor de deur van de supermarkt sta!
Nou ja.
Als ik dan toch hier ben kan ik net zo goed wel een wijntje halen….
Eenmaal thuis schenk ik een glas in en drink het in drie slokken leeg. Hooguit vier.
En je moet weten, dat doe ik anders nooit.
Niet zo schielijk toch.
Dus bij het tweede glaasje wijn ben ik eigenlijk al aangeschoten.
Wat zeg ik, ik ben gewoon een beetje zat.
Koken is opeens een avontuur geworden.
Een soort van op de tast.
Niet dat dat de kwaliteit van het eten ten goede komt, maar dat merk ik dan ook niet meer.
Ik geniet er sowieso van.
Kortom.
Soms gebeurt het dat ik moe en afgepeigerd en om zes uur halfdronken ben.
Om zeven uur heb ik dan gegeten.
En om acht uur lig ik heerlijk te ronken.
Na het nieuws schrik ik wakker.
Mist opgetrokken.
Lekker nog een hele avond voor de boeg.