Zonet mijn rode bikini opgeduikeld.
Eindelijk.
Het heeft lang geduurd voor ik mijn hoofd richting Canada kon krijgen.
Heb ik altijd hoor.
Ik wissel moeilijk van context.
Dat heb je altijd met mensen met een meerzijdig perspectief.
Die hebben overal naar alles en iedereen draadjes en die moeten dan worden losgerukt.
En dat niet alleen.
Op de plaats van bestemming ben je de eerste tijd ook draadloos.
Heel onprettig.
Alsof je zo af kan drijven naar het midden van niets.
Gelukkig heb ik er tegenwoordig minder last van.
En als ik aankom zijn er meteen al een paar draadjes natuurlijk.
Met familie, dus dat zijn best stevige.
Maar dat losrukken gaat niet echt van harte.
En straks als ik terugkom moet ik alles weer vast gaan knopen.
Krijg je weer dat gedoe met het vieze vrouwtje….
Als je als lezer inmiddels de draad kwijt bent:
dat bedoel ik dus!
Net heb ik gekeken naar the private life of plants, de film die mijn broer kort na Thomas’ dood voor me bij de BBC bestelde.
Op dagen dat ik stuurloos was keek ik ernaar.
Die Attenboroughfilms zijn altijd mooi en reuze interessant.
De film gaat eigenlijk voortdurend over overleven.
In de natuur is dat immers het enige doel.
Voortplanten, DNA doorgeven en tussendoor een beetje evolueren.
Hoe anders is dat bij ons.
Mensen.
Die, ook al behept met een sterke biologische levensdrift, hun bestaansrecht toch vooral conceptueel moeten zien te vergaren.
Hoe vreemd dat het mij troostte, deze onverwoestbare levensdrift, die ingenieuze manieren waarop organismen samenwerken.
Hoe schril steekt daarbij het drama af van een jonge man die zijn dood opzocht.
De eenzaamheid ervan.
De vergeefsheid ook.
Bewustzijn heeft een te grote prijs denk ik soms.
Okee.
Ik maak het nu officieel.
Mei is de maand voor het mekkeren.
Voor het mijmeren.
Voor het moe zijn.
Voor het stukjes schrijven die uiteindelijk steeds maar over hetzelfde gaan.
Ik weet eigenlijk niet wat jullie er van vinden.
Erg gezellig is het niet.
Het lijkt wel herfst.
En mijn vrolijke zelf lijkt geheel verdwenen.
Dat is niet zo.
In het andere echte leven ben ik gewoon opgewekt als immer.
Maar als zeekomkommer heb ik hier nu even behoefte aan.
Dus doe ik het zo.
De hele maand mei mag dat van mezelf.
November 1983.
Het is de verjaardag van oma.
In het extra kamertje zitten haar drie kleinkinderen.
Op de grond uitgestald wat dingen om mee te spelen.
Een loop-eend, een oude radio wat klein plasticgoed en een tas om alles oneindig in en uit te pakken.
Ben is de oudste, een peuter al, met echte sandaaltjes en een mini-jogginpakje.
Daarna komt Marjolein die maar een paar maanden scheelt met de kleinste: Thomas.
Thomas, net een jaar, kruipt nog en is gekleed in een roze pakje.
(Dat soort dingen deed ik toen.)
Wat je niet ziet is het gekrijs dat ineens ontstond.
Marjolein die brullend de kamer in kwam gerend.
En Ben die Thomas op z’n bolus sloeg.
Wat je wel ziet is Thomas met de radio voor zich.
In zijn handje de antenne.
Op zijn rechterwang een grote rode plek.
Je zou zweren dat ‘ie triomfantelijk kijkt.
Ik droomde van een loket voor onopgeloste zaken.
Ik ging er heen met een halsketting en de vraag of ze daar iets over konden achterhalen.
Het loket was in een grote hal.
Het was een ouderwets gebouw, aan de rechtermuur was een enorm grote gaskachel die stond te loeien en om de zoveel tijd aansloeg.
Achter me was een ruimte vol geroezemoes.
Ik weet niet hoe het eruit zag want ik stond er met mijn rug naar toe.
Maar ik stel me de hal van het stadhuis voor waar je paspoorten en andere bestaansbewijzen kunt halen.
Het begon eigenlijk met een algemene vraag maar al gauw bleek er een verband tussen Thomas en de ketting te bestaan.
De juffrouw aan het loket nam de ketting aan en verdween door een deur achter in het kantoortje.
Toen ze terug kwam vertelde ze iets over de ketting maar ik kon maar halve woorden verstaan.
Het was zo’n loket afgeschermd met perspex met van die gaatjes in een cirkel.
Ze had een zachte stem en het geroezemoes en de kachel overstemden haar.
Ik drukte mijn oor helemaal tegen het perspex maar dan nog verstond ik maar af en toe een paar woorden.
Ze hadden nog wat spullen van Thomas liggen, begreep ik.
En ze ging nog iets na trekken zei ze.
Dat was stom, dat ik van alles wat ze te zeggen had juist die laatste nietszeggende zin wel verstond.
Achter mij stonden wachtende mensen te mokken.
Ze waren bij het verschijnen van de loketjuffrouw even opgeveerd maar nu mijn geval nog langer scheen te duren hadden ze de pest in.
Na een tijdje verscheen ze weer.
Ze had een paar bankpasjes gevonden en in de kelder lagen nog wat pornofilms van hem.
Van haar verhaal kon ik bijna niets verstaan.
Het had iets met zijn koopgedrag te maken en wat daar uit af te leiden viel ofzo, maar de details ontgingen me volkomen. Ik zei niet dat ik haar niet verstond, ook al moet ze het gezien hebben want ik kroop zowat in die gaatjescirkel en probeerde zoveel mogelijk informatiesnippers op te vangen.
Ik had het gevoel heel essentiele informatie te missen maar het kwam niet in me op haar dat te vertellen.
Wanhopig stond ik maar tegen dat loket aan geplakt.
Kennelijk vond ik zelfs in mijn droom mijn timide gedrag toch wat al te gortig want even later liep ik met haar over een parkeerterrein naar haar auto en daar deed ze me nog een hypothese van de hand. Er was iets met een meisje waar hij kleding voor kocht en misschien zus en misschien zo.
Teleurgesteld droop ik af.
Wat aan het onverstaanbare loket nog kostbare informatie had geleken bleek gewoon plat giswerk.
Hypotheses, die kon ik zelf ook wel verzinnen zeg.
Bij ons op het museum hangt een foto.
Het is een foto van de stad,
er rijden trammetjes
je ziet keurig geklede mensjes, de mannen met een hoed,
en een heleboel kleine fietsjes.
Een alledaags tafereel.
Men gaat naar z’n werk, doet boodschappen, neemt de moeite zich netjes te kleden en te scheren, koopt een krant.
Dit alles tegen een achtergrond van verwoeste gebouwen en af en aan rijdende vrachtwagentjes.
Van die grappige kleine dinkeytoys.
Die het puin afvoeren.
Een bezigheid die zich gemengd heeft met de gewone dagelijkse bezigheden.
Naadloos.
Als het nu was hadden ze van die oranje hesjes aan.
De mannen van de infrastructuur.
Want het leven gaat door.
Het is een beetje vervreemdend tafereel, maar het ontroert me toch vooral.
Ze doen me denken aan mieren.
Hoe die onvermoeibaar met hun takjes en dingetjes naar hun nest willen,
hoevaak je ze ook de weg verspert
of om probeert te leiden.
Ze friemelen maar door.
Altijd op weg.
Mieren zijn bikkels!
Er is troost in het leven dat in je hoofd maar voortbestaat terwijl het in werkelijkheid al helemaal verdwenen is.
Maar niet onversneden.
De doden in je hoofd bevinden zich in een ondeelbaar gebied.
Het is toch de uitwisseling die het leven leven maakt.
Met de doden valt er niets meer uit te wisselen.
Ze ontwikkelen zich niet.
Geen spiegel om de beelden in je hoofd aan bij te stellen.
In je hoofd blijven de doden niet eens voor eeuwig jong.
Ze eroderen als een stenen standbeeld in weer en wind en uitlaatgassen.
En op de plek van hun hart verschijnt na een jaar of wat de imprint van je eigen geest.
Als de handafdruk op een bedevaartsbeeld.
Met de doden in je hoofd ben je samen eenzaam.
Eenzaam voor twee ofzo.
Denk nu niet dat ik hier zit weg te kwijnen hoor.
Niets is minder waar.
Mijn hoofd zit vol met allerlei dingen en er is veel deelbaar gebied over.
Er valt nog heel wat uit wisselen.
Zo ligt er nog een hele berg administratie hier.
Die wil zich graag ontwikkelen.
Van kwesties die zorgen voor wolven in de achtertuin tot zaken die netjes in mapjes kunnen gestoken worden.
En die mapjes weer in de tas.
En de tas naast mijn bed :-)
Mijn oude straat had nog één verlicht zolderraam.
Verder was het er donker.
Vreemdoranje gloed van straatlantaarns.
Ik stond voor mijn huis en keek naar boven.
Achter de ramen weet ik het verlaten monument.
De witte vloer met de zwarte weg en de rode meren.
Achterin het huis de openslaande ramen en de Magnolia.
Zijn kamer op zolder.
Voetstappen op de trap.
Die keer toen hij viel.
De dag dat hij thuis kwam na dat ongeluk.
En ach, die periode met die hond….
Maar de deur gaat schuil achter onverbiddelijk staal.
Mijn verleden letterlijk afgesloten.
Alles is nu in mijn hoofd.
Met die tas loopt hij al dagen lang rond te zeulen.
En geheimzinnige dingen te doen.
Alles uit de map halen.
Krabbeltjes op blaadjes zetten, blaadjes vervolgens in mapjes steken.
Alles weer in de tas doen.
Ondertussen van alles prevelend.
Bij het eten moet de tas op een stoel naast hem.
‘s Nachts staat hij naast zijn bed.
Tot hij weer een andere set gebaren van de grote mensen vindt.
Zo was er een tijd dat hij graag een costuum wilde.
Compleet met stropdas.
Ik naaide een colbert voor hem en van mijn vader kreeg hij een stropdas.
Zo ging hij dan naar school.
Zijn boterhammetjes in een aktetas.
Een heer van zeven jaar.
De brandgrens wordt vandaag aangelicht.
Zover als ik uit mijn raam kan kijken, en dat is ver, zie ik de lichten.
Elk licht een brandhaard.
Bij mij voor de deur is het reuzedruk.
Hoewel het er meer uitziet als volk dat op het jaarlijkse vuurwerk afkomt en er veel statieven en poepgrote camera’s voorbijkomen, kortom het net een gezellig uitje lijkt, is het toch goed.
Al blijft het onvoorstelbaar.
Een scheur in de tijd.
Aan de ene kant zij die het met eigen ogen hebben gezien,
aan de andere kant de mensen van horen zeggen.
Straks zijn alle mensen aan de ene kant op.
Als medewerker van een OorlogsVerzetsMuseum spreek ik regelmatig mensen van over de kloof.
Het is maar een heel smal bruggetje, maar het is er.
Vanmiddag ontmoette ik weer enkelen bij de opening van de Bunker, een reizende tentoonstelling.
In de Bunker zijn een drietal dilemma’s op beklemmende wijze inzichtelijk gemaakt.
Er is niet veel tekst voor nodig.
In kleine donkere ruimtes sta je er met je neus boven op.
Een jongen aan je deur die vlucht voor de Duitsers.
Je zit ondergedoken voor de razzia’s en je vrouw smeekt je je aan te geven.
Wat zou je doen?
De Bunker heeft ook een begin gemaakt met een verhalenbank. Aan de hand van foto’s, tekstjes en korte filmpjes kom je wat te weten over hoe het was.
Niet hoeveel doden er vielen, of hoeveel huizen werden verwoest. Maar de persoonlijke verhalen die een leven lang doorwerken.
Het is een geslaagd project.
Wie kinderen heeft moet er naar toe.
Wie geen kinderen heeft moet er ook naar toe.
En daarna bij ons langskomen!
Gisteren een lange tocht gemaakt. In Gouda geweest, door de Krimpenerwaard gefietst. Bruin geworden. Onderweg patat gegeten. Wat wil een mens nog meer…
Verder nog niets gewoekerd hoor.
De werkweek is weer begonnen.
En dat niet alleen, dingen moeten ook de ruimte krijgen om te rijpen.
Het concept zit er nu in.
Het moet zwart zijn, en het moet woekeren.
Een manier om met mijn geestelijke brandnetels om te gaan.
Handelingen.
Eenvoudige opluchtende handelingen.
Maar voorlopig lucht het hele idee me al op.
En verder om het hardst fijne herinneringen ophalen.
Kijk toch eens wat een heerlijk mannetje.
Hier samen met zijn vriendin Dayenne.
Zij twee jaar ouder, maar wel op dezelfde dag jarig.
Hij aanstichter van vele spellen, waar zij grootmoedig aan mee doet.
Samen in de rubberboot midden in de huiskamer.
Hij aan het stuur, vanzelfsprekend.
Zo was hij altijd al.
Hij had nog geen maand zijn rijbewijs of hij reed al in de LT van zijn baas.
Tot mijn afgrijzen natuurlijk.
Maar hij deed het prima.
Vaak als ik een jonge gozer in zo’n bus zie, groot stuur draaien draaien draaien om de bocht te nemen, denk ik aan hem.
Hij genoot daarvan.
Die gebaren.
In een klein kastje heb ik een paar objecten neergezet.
Met zwart garen dat alles lijkt te overwoekeren.
Het ziet er griezelig uit.
Maar het woekert niet echt.
Het is statisch.
Ik heb er niets aan.
Het heeft een keer een goed beeld opgeleverd en dat was dat.
Op zich hoeven dingen van mij niet echt te zijn.
Verbeelding is een groot goed.
In dit geval wil ik wel dat het beweegt.
Iets dat ik kan doen.
Op dezelfde manier als het stippen me destijds opluchtte, zoek ik nu iets dat bij mijn huidige toestand past.
Iets dat woekert.
Maar nu eerst even een eindje fietsen…..
Beetje flauw natuurlijk zo’n geamputeerd stukje.
Het is echt niet omdat niemand het mag weten.
Ik heb maar een paar geheimen en doorgaans weet ik daar zelf ook het fijne niet van.
Nee, ik wil gewoon de vermoeidheid aanvechten.
Niet het verdriet, waarvoor ik nu vatbaarder ben.
Herhaalde dromen van Thomas die niets met me te maken wil hebben.
Boos op me is.
Me afstoot.
Dromen waaruit ik diepdiepgrauw wakker word.
Dat soort dingen zijn vreselijk, maar ze hebben zo hun nut, en als het er in zit moet het toch ook ergens naar buiten kunnen.
Ook niet de moeheid zelf.
Ik moet gewoon rust nemen en mijn tijd goed indelen.
Op tijd naar bed, niet teveel hooi op de vork en, nou ja, van die saaie maar heel verstandige dingen.
Waar ik me wel tegen wil verzetten is de grauwsluier.
Waardoor ik moeier word dan strikt genomen.
Verdriet omslaat in nodeloze tobberijen.
En de dingen die ik leuk vind me zinloos voorkomen.
Ik haat die pikzwarte bril.
Ik raak er een beetje van in paniek.
Stel je voor dat ik de controle kwijtraak.
De controle die me tot nu toe zo goed geholpen heeft alles op een rijtje te houden.
Binnen de perken.
Tegelijkertijd is er de notie dat niet altijd alles binnen de perken past.
Nu ben ik bezig mijn tuinontwerp een beetje aan te passen. Wat meer ruimte voor het vrije veld.
Een beetje laten woekeren hier en daar.
Maar niet teveel, want van overwoekerde tuintjes wordt geen mens gelukkiger.
Pfff.
Dat valt nog niet mee zeg.
Je koest houden en je kop naar de zon uitsteken.
Het is warm!
En ik weet nou ook waarom die schildpadden van die rooie wangen hebben!
Vandaag gaan we weer fietsen.
Morgen weer werken.
En ik word steeds trager.
Ik kan soms aan mijn gezicht voelen hoe vermoeid het er uit moet zien.
Gisteren dan ook een heel onplezierige confrontatie met de pasfotospecialist.
Maar het moest.
Over een maandje ga ik naar Canada. Mijn nieuwe familielid bekijken.
Enfin.
Het is ook te lekker om hier binnen te zitten, maar ik ben aan het opruimen, snap je.
Ik ben aan het stofzuigen.
Dat je niet denkt dat ik hier lekker mijn snor zit te drukken hoor.
Ik zou niet durven.
(update: laatste alinea over ikbenzomoe weggehaald. het bevalt me niet, dat moe zijn. dus ik ga terugvechten. zo!)
Ik denk dat gisteren heel veel mensen iets kwijt waren.
Het was tenminste erg druk in Delft.
Verder gaat het zozo.
Het museum is alweer een maand open nu.
De spanning is voorbij, de vlinders uit mijn buik.
Ik val ook niet meer vanzelf af.
Het lijkt erop dat de vlinders plaats hebben gemaakt voor een stel dikke luie rolmopsen.
Die voorlopig geen plannen hebben om te verkassen.
En die rare rolletjes in mijn zomerbroek toveren.
Bah!
Ik ben nooit zo iemand van een vaste koers geloof ik.
Nooit geweest ook.
Geen kompas ofzo, of eentje met een afwijking.
Zo heel geleidelijk aan raak ik een beetje uit koers.
En opeens op een dag merk ik dat ik een beetje aan het tobben ben geraakt.
Meer nog dan wat anders merk ik dat vermoeidheid een grote invloed op mijn denken heeft.
Hoe alles net een paar tinten grauwer kleurt.
Ik heb natuurlijk altijd wel een paar listen achter de hand, maar soms moet je ook toestaan dat het even wat minder gaat.
Gewoon even precies zo moe zijn als je bent.
Je stil houden als een roodwangschildpad.
Je kop zover mogelijk naar de zon uitsteken.
En je poten natuurlijk.
(Ik denk dat mijn stem terug is!)
Ik ben mijn stem kwijt.
Mijn zeekomkommerstem.
Heb ik wel ‘s vaker hoor. En een echte aanleiding daarvoor is er nooit. Soms is het omdat ik verdrietig ben, maar soms weet ik juist verdomde goed waar die is als ik verdrietig ben.
Dus dat is het niet.
Nee, ik denk dat ik ‘m vorige keer gewoon te goed opgeborgen heb.
En ik heb al overal gekeken.
Zelfs in de diepvries.
Maar nee hoor, ner-gens te vinden.
Nou.
Dan maar plan B.
Plan B is de beste uitvinding ooit.
Zonder plan A ben je wat onthand misschien, maar zonder plan B ben je pas echt aan de wolven overgeleverd.
Plan B bestaat vandaag uit negeren.
Niet aan mijn stem denken.
Gewoon iets totaal anders doen.
Dingen die kwijt zijn zijn eigenlijk net kleine kinderen toch.
Zodra je ze negeert komen ze meteen je aandacht opeisen.
Dus vandaag ga ik fietsen.
Naar Delft.
En nee, daar heb ik niets te zoeken.
Daarom juist!