Hoewel voorstander van het buiten hangen van de vuile was, hang ik nooit die van anderen uit.
En uit elkaar gaan dat doe je samen.
(Gek genoeg.)
Dus volsta ik met de melding dat we elkaar niet de tent uit vechten.
En dat het om de dooie dood niet meevalt.
Het is ingewikkeld en lastig en verdrietig.
Maar ook iets dat onstuitbaar z’n loop heeft.
Er is niets geheimzinnigs aan hoor.
Ik ben er aan toe om mijn horizon te verleggen.
Het wachten is nu op de papiermolen van contracten en vergunningen en ander gedoe.
Intussen verkeer ik in een tussengebied.
Of eigenlijk is het geen gebied.
Het is een groot en donker water.
Je moet er overheen om van het ene vaste punt naar het andere vaste punt te komen.
En hoe vaak je zulke wateren ook oversteekt, het went niet.
Vorige keer dat ik er was, had ik geen zicht op een toekomst.
Nu staat die toekomst me toe te zwaaien als de wimpels op de stoomboot van sinterklaas.
Het maakt me ongedurig.
Ook al weet ik nog best dat de kadootjes in verhouding tot de verwachting altijd anders uitvielen.
Ergens onderweg moet ik zijn overgestapt.
Want ineens zitten we in twee verschillende treinen, en ben ik op zoek naar een ander huis.
Ach, hoe dat allemaal gaat, ik begin er maar even niet over.
Misschien komt dat nog.
Hoe dan ook bevind ik me steeds op weg.
Ik moet sleutels halen of inleveren.
Verklaringen ondertekenen of ophalen.
En geld.
Iedereen wil geld zien.
Gisteren op de fiets met tegenwind naar Schiedam voor de sleutels van een huis in Rotterdam Zuid.
Onderweg zag ik twee lieve Jehovagetuigemeisjes in soepjurken. Ze belden ergens aan en zeiden dat ze iets moois kwamen brengen.
Maar niemand deed open zodat de schapen zich genoodzaakt zagen hun mooie woorden in de intercom van een afkerig huis te roepen.
Een eindje verderop stond een vent met een dikke blote pens pal voor zijn raam. Ik kon het net niet zien maar volgens mij was hij helemaal naakt. Durf te wedden dat hij vieze woorden stond te zeggen.
Inmiddels heb ik iets gevonden.
Een soort kabouterhuis.
En het gevoel dat ik dertig jaar te laat ben.
Echt goed stofzuigen is een omvangrijk karwei.
Maar ook erg bevredigend.
Als het stof overal af is en de dingen weer hun eigen contouren krijgen.
Dat is altijd een kostbaar iets.
Maar je geest stofzuigen is niet zo eenvoudig.
Voor je het weet zuig je alles weg.
Zit je als een leeg vod voor je uit te staren de rest van de dag.
Ik heb dat ten koste van veel deuken en butsen moeten leren, een beetje behoedzaam huishouden.
Toen ik in mijn eerste eigen huis woonde, en mijn eerste eigen huishouden moest doen.
Wat een deceptie was dat.
Het leek gewoon nooit af te komen.
En ik had er ook helemaal geen geduld voor.
Vooral dat stofzuigen!
Ik sjeesde met dat ding door het huis, reed overal tegenaan en dan bleef ie weer haken en rukte ik de slang kapot.
Of er ging een plant om, en dan kon ik weer opnieuw beginnen!
Mijn eerste stofzuiger had ik al binnen een half jaar finaal versleten.
Afgezien van de praktische kanten ervan vond ik het vooral erg lastig dat het leven was zoals het was.
Dat de belofte van de vrijheid van het volwassen leven zich maar zo mondjesmaat liet inlossen.
Dat je toch maar gewoon een hoop verplichtingen had.
Ik herinner me nog mijn eerste grote belastingaanslag van 750 gulden!
Verontwaardigd was ik.
Dat ze je om zo schandalig veel geld durfden vragen.
En ik scheurde ‘m zo in stukken.
Uiteraard heb ik het hele bedrag moeten betalen.
Werkelijkheid is net zoiets als belasting betalen. Het leven precies zo mooi als het kan zijn min de werkelijkheidsaftrek.
Iedereen weet: opruimen in huis is opruimen in je hoofd.
Vandaag dus keihard aan het stofzuigen geweest.
Spinnenwebben zuigen is best een leuk karweitje trouwens.
Ik moest er nog van aan vroeger denken.
Hoe we van een buigzaam twijgje een boogje vormden waarmee je dan spinnewebben in z’n geheel kon vangen.
Soms had je mazzel en zat er een spinnetje bij.
Dat vond ik altijd iets magisch hebben.
Hoe een spin onmiddelijk een vluchtweg zoekt door zich aan een draadje naar beneden te laten zakken.
En dat je er dan mee kon jojo-en.
Of als je vlug was, meteen in z’n eigen web weer op kon vangen.
Ik was altijd dol op kleine beestjes.
Spinnetjes, slakken, kikkervisjes, rupsen, kevertjes.
Ik verzamelde ze in emmertjes.
Maakte in doosjes huisjes voor ze.
Met getekende bedjes en piepkleine stoeltjes.
Het was een wreed soort liefde.
Ik zag ze eigenlijk meer als bewegend speelgoed dan als levende have.
(Op de een of andere manier is dit mijmeren stofzuigen in mijn hoofd. Maar de conclusie is me nog niet duidelijk.)
Op mijn werk zegt men dingen als: zo, jij bent toe aan weekend zeg!
Thuis is het rommelig.
Het lijkt er op dat ik een beetje gestrand ben.
Zo ergens in een hoekje van de zee, mijn kop half onder het zand.
Heen en weer te wiegen met het water.
Op zich lekker hoor.
Alleen, de boel de boel laten dat is typisch zoiets dat je wel zegt, maar waarvan iedereen weet dat het niet werkt.
De boel laat zich niet laten.
De boel komt in opstand.
De boel hoopt zich op.
De boel maakt spinnewebben, vuile was, verwaarloosde vrienden, en ongeschreven stukjes.