Voor iemand die moeilijk van context wisselt is verhuizen best ingrijpend. Twee keer verhuizen binnen twee jaar, is al helemaal lastig.
Tel daarbij het verlies van mijn zoon.
En dan nu dus de scheiding van Nico.
Gekkenwerk eigenlijk.
Maar ja.
Als een nieuw spoor zich aandient en je wilt het onderzoeken dan moet je toch iets ondernemen.
In zo’n geval brengt afwachten weinig goeds.
Afwachten gaat meestal gepaard met halfslachtigheid en spijt achteraf.
Nou is spijt er meestal wel achteraf op een of andere manier.
Ik bedoel, laten we eerlijk zijn.
De werkelijkheidsaftrek wordt vaak genoeg betaald in grote dikke spijtrijksdaalders. Maar spijt om ongenomen besluiten is wel de venijnigste vorm van spijt.
Vinnik.
Ondertussen ben ik onrustig.
Een complete set nieuwe gewoonten moet worden ingesleten.
Trouwens ook de gewoonten die wel meeverhuisd zijn lijken van de weeromstuit nieuw.
Langzaam maar zeker win ik terrein.
Om te beginnen is alles tamelijk wit nu.
Dat is altijd een goed uitgangspunt.
De kleuren en de rommel en het leven komen vanzelf.
Daar hoef je nooit moeite voor te doen.
Vooral voor de rommel niet.
En als mijn wasmachine klaar is zingt ‘ie een liedje voor me.
Dus woon ik nu in een kabouterhuisje in Rotterdam Zuid.
Een stadsdeel waar werkelijk alles armoede ademt.
Het opvallendste vond ik dat van de week op het beruchte Zuidplein.
Waar je dezelfde winkels hebt als in de stad.
Met dezelfde spullen, voor dezelfde prijzen.
Maar dan alles net even wat havelozer gepresenteerd.
Met schandalig stoffige paskamers, kapotte vloerbedekking, en winkelmeubilair dat in de stad allang vervangen zou zijn.
Alsof niemand nog de moeite neemt om de schijn op te houden.
Dit is een prachtwijk.
Ook zoiets.
Dat taalgebruik om dingen te verhullen.
Alsof we met z’n allen stekeblind zijn.
Overigens heb ik geen hekel aan zuid.
Ik voel me nergens te goed voor.
Ook niet voor de Bas van der Heijden op zaterdag.
Ook niet voor de plaatselijke afhaalchinees waar het vuil van de muren druipt en de bestellingen verwisseld worden.
Waar de kinderen in hun wandelwagentjes de avondmaaltijd genieten, de moeders kakelend over hun hoofden heen.
Het is dat het eten er niet lekker is, want het is bepaald een exotisch genoegen om daar zo een kwartiertje te vertoeven.
Wel moet gezegd dat je over een sterke geest moet beschikken om hier te gedijen.
Op de een of andere manier heb ik die kennelijk.
Zuid doet me denken aan Simon Carmiggelt.
Nou ben ik best een flirt.
En houden mannen makkelijk een klein beetje van me.
Het komt toch maar zelden voor dat ze mij hun liefde verklaren.
Hij begon zijn gesprek op zo een ernstige manier.
Waardoor je meteen al doorhebt dat dit niet om een gebbetje gaat.
Een inleiding over dat het toch eigenlijk echt niet kon.
Met een zucht.
En dat hij zijn boekje zeker te buiten ging.
Maar ja en dat en toch….
Zijn bruine ogen zoeken de mijne.
Hij is lief.
En erg aardig.
Een heer ook, voorkomend, bescheiden, gevoelig.
Hij was als een blok voor me gevallen.
Meteen al.
Hij heeft een dochter van mijn leeftijd.
Vindt zichzelf een gekke oude man.
Weet zich geen raad met zijn houding.
Hij lijdt onder zijn gebogen rug.
Zijn dunne haar.
De manier waarop hij steeds verder uit de tijd raakt.
Maar hij wil het toch vertellen.
Aan mij.
Omdat ik zijn vermoeide oude hart warm.
En of ik het niet erg vervelend vind….
Gisteren voor het eerst een was gedraaid.
Als een kind voor het ronde raampje gezeten.
Fijn als de dingen nog es helemaal nieuw lijken te zijn.
De verwondering het wint van de vanzelfsprekendheid.
Hoewel dat natuurlijk vooral achteraf is.
Want op het moment dat alle routine en sleur wegvallen voel je toch vooral de behoefte aan een vast punt.
En zal de verwondering je zo af en toe volkomen worst wezen.
Gek eigenlijk hoe je je steeds maar tussen die twee beweegt.
Wil bewegen.
Het gaat ook niet om het een of het ander natuurlijk.
Het gaat om de beweging.
Bewegen is leven.
En leven is goed!