Al moet ik eerlijk bekennen dat er ook gaten zijn die ik liever niet heb…..
Soms vragen mensen aan mij waarom ik nu nog aan een beugel begin.
Dat vind ik dan toch een beetje raar.
Okee, ik ben vijftig en dat is rijkelijk oud voor een beugelbekkie, maar toch nog te jong om te denken: laat maar.
Vind ik zelf dan toch.
Misschien gaat het mij nog niet eens om die ruimtes.
Dat is op zich niet mooi, maar aan zulke dingen wen je.
En ik heb er mijn huidige partner mee versierd.
Op ons eerste afspraakje vroeg hij of ik soms een hoektand miste….
Oeps.
Vergeten met mijn goeie kant naar hem toe te gaan zitten.
Hij dacht natuurlijk wat alle mensen denken zodra ik mijn mond open doe om te lachen: zonde van dat gebit.
Maar uiteindelijk zijn het natuurlijk juist de kleine onvolkomenheden waardoor iemand je lief wordt.
Een vrouw met een zweem van een snorretje.
Een man met een buikje of een kalende kruin.
Het zijn dingen die je ontroeren.
Die een mens mens maken.
En een persoon zijn eigenheid geven.
Nee.
Waar het me echt om gaat is de aanblik van verwaarlozing die zo’n gehavend gebit je geeft.
Daar wilde ik van af.
Het is natuurlijk nog steeds geen gezicht zo’n beugel.
Maar het ziet er tenminste verzorgd uit.
Technisch gesproken bestaan gaatjes niet eens.
Een gat is een afwezigheid.
Zonder gaten is er alleen maar potdichte materie.
Kan er niets naar binnen of naar buiten.
Terwijl alles wat wezenlijk is aan het leven aan uitwisseling doet.
Dingen opnemen en dingen uitlaten, of simpelweg dingen doorlaten.
Zonder gaatjes is er eigenlijk niets.
Geen lucht.
Geen beweging.
Geen uitwisseling.
Alleen maar massa.
Een rooster staat open en er stroomt verse lucht.
Voedsel gaat via een ingewikkeld systeem zijn weg van buiten naar binnen naar buiten.
Een kind komt ter wereld.
En op het eind als je doodgaat.
Dan verdwijn je in het laatste gat.
Gloep!
Een lepel met gaatjes.
En dat je het dan gaat gebruiken zo’n ding, nee.
Maar ik hou van gaatjes.
En ik vind het lichte hout mooi.
Het geeft een gevoel van hout gaan kopen en gaatjes boren en eindeloos schuren.
Objecten maken die misschien onooglijk zijn,
maar in je hand zo glad en welgevormd aanvoelen dat het je ontroert.
Maart 2010.
Zou ik nog lezers hebben?
Ooit waren het het er duizenden per week.
Ongelofelijk eigenlijk.
Een hele tijd geleden werd ik benaderd door een uitgever.
Ze had mijn weblog gelezen en werd geraakt door mijn brokjes tekst.
Stukjes over de dood.
Over hoe dat gaat met een mens van binnen als haar kind van de Euromast springt.
Of ik er voor papier over wilde schrijven, vroeg ze.
Dat wilde ik wel maar het lukte niet.
Ik schreef hier om het schrijven.
Om helder en gedecideerd te formuleren wat ik meemaakte.
Het op de een of andere manier onder controle, beheersbaar te houden.
Dat kon niet nog eens dunnetjes over.
Jammer natuurlijk.
Maar soms gaat het zo.
Nu is het maart 2010.
Mijn getrouwde vriend zal binnenkort ongetrouwd zijn.
En we hebben heel de tijd mot.
Van die nare bruine fladdermot.
Het gevoel van een nerveuze nachtvlinder in je gesloten hand.
Kwetsbaar is dat.