Waar maak jij nou een foto van?
De vrouw die me had aangesproken stapte van haar fiets.
Nou, zei ik, van die schaduwen op het huis.
Oh, zei ze en zette haar fiets in de tuin.
Ze vertelde dat het haar huis was.
Ik vroeg of ze er bezwaar tegen had dat ik een foto had gemaakt.
Nou nee dat niet.
Aan haar gezicht kon ik zien dat ze het dan misschien niet erg vond, begrijpen deed ze het ook niet.
Ik legde uit dat ik de schaduwen van de boom mooi vond op het wit van het huis.
Ze keek nog eens naar de gevel.
Een beetje ongelovig weer naar mij.
Ik zag haar in gedachten op haar voorhoofd tikken.
Ze ging naar binnen en Mees en ik wandelden verder.
Altijd snuffelend, op zoek naar iets.
Een kat of een konijn, een gordijn dat bolt uit een raam.
Vocht is een raar ding.
De manier waarop het ongezien uit de levende dingen vertrekt. Hoe het de ozo blozende dingen van weleer verschrompeld achterlaat.
Maar nog erger is het wanneer je vocht probeert vast te houden. De sla in het plastic zakje verlept misschien niet maar verrot wel. Het broodtrommeltje waar een paar dagen geleden nog een gezond boterhammetje kaas in zat herbergt nu een nieuwe groene planeet.
Tupperware blijkt toch niet de oplossing te hebben gebracht die het in de jaren zestig nog optimistisch beloofde.
Het nieuwste wapen tegen de grote verfrommeling lijkt botox.
Daar waar het vocht wegtrekt spuiten we een substantie in die de leegte opvult.
Iets dat niet zomaar stiekem wegsijpelt.
En zo de verschrompeling op afstand houdt.
Je hoeft maar naar het voorhoofd van Linda de Mol te kijken om te weten dat dat toch ook niet je van het is.
Het volume blijft misschien wel behouden, maar de elasticiteit verdwijnt.
Een paar van mijn collega’s willen nog wel ‘s surfen op allerlei sites over beroemdheden.
Over wat ze dragen, wat ze kopen, met wie ze het doen.
En wat de dames en heren celebs allemaal doen om in het oog van de camera te blijven zodra de grote uittocht van het vocht zich aankondigt.
Mijn collega’s vinden het heerlijk om te gruwen van de dwaze onverfrommelde maskers met ziekelijk opgespoten lippen.
Hun eigen ouder worden gezichten vertrokken in een afkeurende grimas.
Maar ook triomfantelijk.
Zie je wel, zeggen ze dan, zie je wel?
En ze hebben gelijk.
Je kunt de dingen toch niet voor de gek houden.
Of het nu een regenbui is, een schimmelplek in de kelder of je eigen verfrommelde gezicht in de spiegel.
Het vocht komt en het vocht gaat.
En daar kan je niets aan doen.
Toen Thomas net overleden was dacht ik er wel ‘s aan om een hondje te nemen.
Maar ik durfde niet.
Ik dacht, met mijn geluk heb ik dan natuurlijk precies een hondje met een rotkarakter.
Een klein zenuwelijertje ofzo.
Of een hondje dat iedereen in z’n enkels bijt.
Zo’n keffertje.
Eentje die alles in huis aan stukken bijt.
Ik wist natuurlijk ook wel dat zoiets een gedachtenfuik is.
Iemand is niet voor de pech geboren.
Pech is een blind paard dat onverhoeds op je pad komt.
Maar toch…
En geluk?
Geluk dat is een armetierig hondje dat je in huis neemt.
Een klein mager asielbeestje dat op de eerste dag dat je het ophaalt in redeloze paniek de Bergweg op rent.
Omdat het goedkope asiel-halsbandje breekt.
Dat je in paniek achternaloopt.
Als je het beestje niet vindt waar zal het terecht komen?
Terwijl je rent en rent, trekken de mogelijke scenario’s aan je voorbij.
Iemand pakt het hondje voor je vast.
Je lijnt het aan.
En je kijkt elkaar aan.
Minstens een jaar ouder.
Ja.
Dat is geluk!