Een sterfdag is een vreemd ding.
Alsof iemand op die ene dag een beetje meer dood is dan op andere dagen.
Wat niet zo is.
In tegendeel.
De beeltenis van mijn zoon lost zich langzaam op.
Zijn stem sterft weg.
Gebaren.
Oogopslag.
Er is niets dat ik kan vasthouden.
Maar hij is wel onverminderd dood gebleven.
Elke dag opnieuw.
Onbeweeglijk.
Koud.
Bevroren.
Weg.
Vandaag ging ik naar de supermarkt waar ik door de politie gebeld werd.
Ik ging kijken hoe groot de afstand inmiddels was.
Van de paniek en de ellende van dat eerste moment tot nu.
Zes jaar na zijn fatale sprong van de Euromast.
Ik kocht hondenbrokken voor Mees.
En bloemen voor mij.
Ik liep de zelfde gang naar buiten.
Misschien ging ik kijken of ik het deel van mij kon vinden dat daar in die gang was achtergebleven.
Ik vond het niet.
Gisteren was ik op de Floriade voor mijn werk.
Ik was er nog nooit geweest en zou er voor mezelf ook niet snel naar toe gaan. Het is toch zoiets als een reclamefilmpje waarin je zelf mee mag spelen. (Tegen betaling ook nog.)
Toch was het wel aardig.
Er waren een paar mooie paviljoens.
Veel mooi groen.
Een fruitgaard waar je mocht plukken.
De presentatietechnieken waren erg aantrekkelijk. Want daar gingen wij van het OorlogsVerzetsMuseum Rotterdam naar kijken. Hoe je anno nu je informatie aan de man kunt brengen.
(Gesteld even dan dat je als museum aan paar miljoen op de bank hebt, maar daar ging het nu even niet over.)
Een moderne variant van de marktkoopman, die geen groenten verkocht maar kiemen met de smaak van groenten, maakte veel indruk op mij.
Gladde jongens, die ook echt wel met iets creatiefs komen, daar heb ik een soort ontzag voor.
Niet om het geld dat ze doorgaans maken.
Wel om de uiterst brutale flair waarmee ze dat doen.
Ik bewonder ze niet, ik bezie ze meer zoals ik bij het snorkelen een waterplant bekijk.
Een vreemd fenomeen.
Iets uit een wereld waar ik zelf niet zou kunnen overleven.
Daar stond hij in z’n korte broek met spruitjesdas en tropenhelm. Dag in dag uit hetzelfde praatje te verkopen. En altijd enthousiast.
Uit een bakje met kiemen gaf hij ons een friemeltje van een of ander. Hij vroeg ons de ogen te sluiten en het friemeltje in onze mond te steken.
We waren nu in een herfstig bos beland.
Het rook naar natte grond en paddestoelen.
We ademden diep de heerlijke herfstige geur in.
We bukten ons om een nootje te pakken van de schil te ontdoen en in onze mond te steken.
En verdomd. Daar stonden we tegen elkaar verbaasd te knikken. Verdomd, het smaakte echt herfstig.
We waren allemaal enthousiast en allemaal gretig naar de volgende smaakbeleving.
Dat bedoel ik.
Dat zo’n slungel je daar staat te bespelen als een rattenvanger van Hamelen.
En hij weet het.
De gladjanus.
Natuurlijk, de ontwikkeling van zoiets dat kost wat.
Die kiemen smaken niet vanzelf naar beukenootjes natuurlijk.
Daar is heel wat aan gemanipuleerd.
Maar de productiekosten liggen laag.
Hoeveel van die kleine bakjes kiemen kan je wel niet kweken in een gemiddelde kas?
En voor hoeveel geld kan je ze niet slijten aan verwende westerlingen die gevoelig zijn voor trendy dingen en termen als smaakbeleving?
Later toen we ergens koffie zaten te drinken zagen we hem buiten lopen in zijn overhemd en korte broek.
Huiverend.
Alleen.
Een sigaret rokend.
Niet iemand van wie je voor 8,50 een doosje sterrekers koopt.